ECLI:NL:RBMNE:2022:4879

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 november 2022
Publicatiedatum
22 november 2022
Zaaknummer
9746379
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van openstaande facturen in het kader van een overeenkomst voor softwarelevering

In deze zaak vordert de eiseres, een besloten vennootschap, betaling van openstaande facturen van de gedaagde, een vennootschap onder firma die een restaurant exploiteert. De partijen hebben op 1 maart 2022 een overeenkomst gesloten waarbij de eiseres software levert voor reserveringen in het restaurant. De gedaagde heeft echter betalingsverplichtingen niet nagekomen, met als argument dat de overeenkomst zou zijn opgezegd en dat onvoorziene omstandigheden, zoals de coronapandemie, een wijziging van de overeenkomst rechtvaardigen. De kantonrechter oordeelt dat de gedaagde de overeenkomst niet tijdig schriftelijk heeft opgezegd en dat de coronamaatregelen geen grond vormen voor wijziging van de overeenkomst. De gedaagde wordt veroordeeld tot betaling van de openstaande facturen, inclusief rente en kosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Amersfoort
zaaknummer: 9746379 AC EXPL 22-663 JPd/45024
Vonnis van 23 november 2022
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] BV,
gevestigd in [vestigingsplaats 1] ,
verder ook te noemen: [eiseres] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. R.W.J.L. Loonen,
tegen:
de vennootschap onder firma
1. [gedaagde sub 1] V.O.F.,
gevestigd in [vestigingsplaats 2]

2 [gedaagde sub 2] , vennoot van gedaagde onder 1,

3.
[gedaagde sub 3] , vennoot van gedaagde onder 1,
beiden wonend in [woonplaats] ,
verder samen ook te noemen: [gedaagde sub 1] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. D. van Loo (DAS Rechtsbijstand).

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met 14 producties,
- de conclusie van antwoord met drie producties,
- de akte aanvullende producties 4 tot en met 6 van [gedaagde sub 1] ,
- de akte aanvullende producties 15 en 16 van [eiseres] ,
- de mondelinge behandeling van 27 oktober 2022, waarvan de griffier aantekeningen heeft bijgehouden.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Waar het in deze zaak over gaat

2.1.
[gedaagde sub 1] exploiteert een restaurant en [eiseres] levert softwareproducten en diensten. [gedaagde sub 1] en [eiseres] hebben op 1 maart 2022 een overeenkomst gesloten (hierna: de overeenkomst. Op grond van die overeenkomst levert [eiseres] onder meer software aan [gedaagde sub 1] om reserveringen voor het restaurant van [gedaagde sub 1] te regelen. [gedaagde sub 1] betaalt hiervoor eenmalig € 450 voor de setupkosten, eenmalig € 250 voor de i-Cadeaubon en € 69 per maand aan licentiekosten. Er wordt per kwartaal gefactureerd, waarbij de eenmalige kosten over het jaar worden gespreid. De overeenkomst is gesloten voor één jaar. Opzegging daarvan dient uiterlijk drie maanden voor het einde van de overeenkomst schriftelijk worden gedaan. Zonder opzegging wordt de overeenkomst stilzwijgend voor 12 maanden verlengd.
2.2.
[gedaagde sub 1] moest op 15 maart 2020 sluiten wegens de overheidsmaatregelen die zijn genomen om de verspreiding van COVID-19 te beperken. [gedaagde sub 1] heeft [eiseres] op 20 maart 2020 verzocht om opschorting van de twee op dat moment openstaande facturen. [eiseres] heeft in reactie daarop laten weten dat [gedaagde sub 1] gratis gebruik kan maken van de afhaal/bestelmodule en dat [eiseres] niet instemt met opschorting van de maandelijkse licentiekosten.
2.3.
Op 4 juni 2020 vraagt [gedaagde sub 1] of zij maandelijks kan betalen in plaats van per kwartaal. Daarnaast schrijft zij geen gebruik te maken van de reserveringsagenda omdat zij een andere aanpak heeft in het werken van
shiftsen het lastig te vinden om dit online aan te passen. [gedaagde sub 1] vraagt ook of contact opgenomen kan worden om dit op te lossen. [gedaagde sub 1] vraagt op 18 januari 2021 naar de mogelijkheden voor de openstaande factuur en meldt dat zij op dat moment geen gebruik kunnen maken van de service. [eiseres] heeft daarop voorgesteld het contract tijdelijk op te schorten, en verlenging van het contract met die opgeschorte periode. Vanaf 1 maart 2021 zal [gedaagde sub 1] dan weer € 69 per maand betalen. [gedaagde sub 1] heeft niet gereageerd op dat voorstel.
2.4.
Op 14 juli 2021 vraagt [gedaagde sub 1] om verwijdering uit het systeem. [eiseres] bevestigt dit en schrijft dat de overeenkomst dan per 28 februari 2022 eindigt. [eiseres] verzoekt daarna meerdere keren om betaling van de openstaande facturen. [gedaagde sub 1] betaalt die niet.
2.5.
[eiseres] vordert, kort weergegeven, betaling van € 1.355,04 aan hoofdsom, € 245,93 aan buitengerechtelijke incassokosten, de handelsrente en de proceskosten en nakosten.
2.6.
[eiseres] legt hieraan ten grondslag dat [gedaagde sub 1] haar betalingsverplichtingen uit de overeenkomst moet nakomen. Er staan vijf facturen open over de periode 2 november 2020 tot en met 2 november 2021.
2.7.
[gedaagde sub 1] heeft verweer gevoerd tegen de vordering met als conclusie dat de vordering moet worden afgewezen met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten.

3.De beoordeling van de vordering en het verweer

Centrale vraag

3.1.
De centrale vraag in deze procedure is of [gedaagde sub 1] de rekeningen van [eiseres] moet betalen.
3.2.
[gedaagde sub 1] heeft een overeenkomst en moet haar betalingsverplichtingen hieruit in beginsel nakomen, ongeacht of zij wel of niet gebruik maakt van de diensten. [gedaagde sub 1] heeft verschillende verweren aangevoerd waarom zij de facturen toch niet zou hoeven betalen. Die worden hierna behandeld.
Opzegging van de overeenkomst
3.3.
[gedaagde sub 1] voert aan de overeenkomst te hebben opgezegd waardoor deze per 28 februari 2021 is geëindigd en zij de rekeningen van daarna niet hoeft te betalen. [eiseres] betwist dat [gedaagde sub 1] de overeenkomst heeft opgezegd per 28 februari 2021.
3.4.
De overeenkomst bepaalt dat schriftelijk opgezegd kan worden tot drie maanden voor het einde van de overeenkomst anders wordt deze voor 12 maanden verlengd. Vastgesteld kan worden dat [gedaagde sub 1] de overeenkomst niet schriftelijk drie maanden voor einde daarvan heeft opgezegd. [gedaagde sub 1] heeft daar geen bewijs van overgelegd. [gedaagde sub 1] heeft wel gesteld de overeenkomst telefonisch te hebben opgezegd maar [eiseres] betwist dat en [gedaagde sub 1] heeft die stelling vervolgens niet onderbouwd met telefoonnotities of getuigenverklaringen. Er kan dus niet geconcludeerd worden dat de overeenkomst telefonisch is opgezegd. Vervolgens stelt [gedaagde sub 1] dat [eiseres] had moeten begrijpen dat zij de overeenkomst wilde opzeggen. De kantonrechter is met [eiseres] van oordeel dat uit de uitlatingen van [gedaagde sub 1] niet kan worden afgeleid dat zij de overeenkomst wilde beëindigen. [gedaagde sub 1] heeft op 4 juni 2020 en 18 januari 2021 gemeld dat geen gebruik gemaakt wordt van de diensten en om oplossingen voor de betalingsproblemen gevraag, maar [eiseres] had hieruit niet hoeven begrijpen dat [gedaagde sub 1] de overeenkomst wilde opzeggen. [eiseres] mag verwachten dat een opzegging in duidelijke bewoordingen wordt gedaan. Ook het beroep op, zo begrijpt de kantonrechter, artikel 6:248 onder 2 BW kan niet slagen. [eiseres] heeft niet gesteld waarom het ondanks de duidelijke bepalingen in de overeenkomst naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat [gedaagde sub 1] haar aan verlenging van de overeenkomst houdt. Het is hiervoor onvoldoende om te stellen dat [gedaagde sub 1] geen gebruik heeft kunnen maken van het reserveringssysteem, wat overigens door [eiseres] wordt weersproken.
3.5.
Omdat niet geconcludeerd kan worden dat de overeenkomst tijdig schriftelijk is opgezegd, eindigt de overeenkomst per 28 februari 2022.
Wijziging van de overeenkomst wegens de coronapandemie
3.6.
[gedaagde sub 1] heeft als tweede verweer een beroep gedaan op wijziging van de overeenkomst op grond van onvoorziene omstandigheden die van dien aard zijn dat de wederpartij naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst niet mag verwachten. [gedaagde sub 1] verzoekt de overeenkomst te wijzigen in die zin dat zij met de betaling van de eerste negen maanden geheel aan haar verplichtingen heeft voldaan. De coronapandemie kan, volgens haar, worden aangemerkt worden als onvoorziene omstandigheid en [gedaagde sub 1] heeft wegens de overheidsmaatregelen geen gebruik kunnen maken van het reserveringssysteem. [gedaagde sub 1] verwijst naar de uitspraak van de Hoge Raad van 24 december 2021 (ECLI:NL:HR:2021:1974) waarin het volgende is overwogen.
De omstandigheid dat een huurder die voor zijn omzet afhankelijk is van de komst van publiek, als gevolg van overheidsmaatregelen in verband met de coronapandemie de door hem gehuurde 290-bedrijfsruimte niet of slechts in geringe mate kan exploiteren, is bij een huurovereenkomst gesloten voor 15 maart 2020, behoudens concrete aanwijzingen voor het tegendeel, een onvoorziene omstandigheid als bedoeld in art. 6:258 BW op grond waarvan de rechter de huurovereenkomst kan aanpassen door de huurprijs te verminderen.
3.7.
De kantonrechter gaat niet mee in het verweer van [eiseres] dat in dit geval geen ruimte is voor aanpassing van de prijs omdat het hier niet gaat om de huur van bedrijfsruimte. Ook buiten de huurgevallen om kan aangesloten worden bij een gelijke verdeling van het nadeel dat is geleden als gevolg van de coronapandemie. In de huursituatie wordt de vastelastenmethode gehanteerd voor een zo evenwichtige verdeling van het nadeel, rekening houdend met de tegemoetkomingen van de overheid. [gedaagde sub 1] en [eiseres] hebben beide nadeel geleden door de coronapandemie waardoor de gevolgen daarvan niet eenzijdig bij [eiseres] gelegd kunnen worden. [gedaagde sub 1] heeft zich bij haar gevorderde wijziging van de overeenkomst niet bij de vastelastenmethode aangesloten of op een andere wijze aan de hand van een financiële onderbouwing gesteld wat een rechtvaardige verdeling van het nadeel tussen haar en [eiseres] is. [gedaagde sub 1] heeft bijvoorbeeld geen inzicht gegeven in het geleden omzetverlies en de ontvangen subsidies. Het nadeel kan niet verdeeld worden als [gedaagde sub 1] geen inzicht geeft in de pijn die zij heeft geleden. Dit had wel op haar weg gelegen omdat zij een beroep doet op de wijziging van de overeenkomst en [eiseres] betwist dat de gevorderde wijziging een evenwichtige verdeling van het nadeel is.
3.8.
Slotsom is dan ook dat de kantonrechter de overeenkomst niet zal wijzigen omdat [gedaagde sub 1] heeft gesteld noch onderbouwd dat de door haar gevorderde wijziging een rechtvaardige verdeling van het nadeel betreft.
Conclusie
3.9.
De verweren gaan niet op waardoor [gedaagde sub 1] in beginsel haar betalingsverplichtingen moet nakomen. [eiseres] vraagt betaling van de facturen van 2 november 2020 van € 498,51, van 2 februari 2021 van € 105,32, van 2 mei 2021 van € 250,47, van 2 augustus 2021 van € 250,47 en van 2 november 2021 van € 250,47.
3.10.
[gedaagde sub 1] heeft nog het verweer gevoerd in het eerste jaar meer te hebben betaald dan was afgesproken en daarom onverschuldigd te hebben betaald. De kantonrechter begrijpt dat [gedaagde sub 1] vindt dat dit, verrekend moet worden met de openstaande facturen. [gedaagde sub 1] stelt dat zij over het eerste jaar € 117,34 teveel en dus onverschuldigd heeft betaald. Daarnaast zijn € 50 aan kosten voor SMS credits en een privacy vergoeding van € 89 gefactureerd, terwijl over die kosten niets was overeengekomen.
3.11
Dit verweer wordt verworpen. [gedaagde sub 1] vergeet in het maandelijks te betalen bedrag de vergoeding voor de i-Cadeaubon van € 250 mee te nemen. Daarnaast is in maart 2021 door [eiseres] een bedrag van € 119,96 gecrediteerd met als reden ‘teveel betaalde kosten maart 2020 tm februari 2021’, waarmee [gedaagde sub 1] in haar berekening geen rekening heeft gehouden. De facturen waarop de kosten voor SMS credits en de privacy vergoeding in rekening zijn gebracht dateren van maart 2020 en zijn destijds kennelijk zonder protest behouden en betaald. Dat die betaling onverschuldigd zou zijn, vraagt meer onderbouwing dan nu is gegeven.
Rente en kosten3.11. Omdat [gedaagde sub 1] in verzuim is met betaling van de facturen moet zij over de rekeningen de gevorderde wettelijke handelsrente van artikel 6:119a BW betalen. [eiseres] vordert deze rente vanaf 2 november 2020 dan wel het moment van de dagvaarding. De oudste factuur dateert van 2 november 2022 en de andere drie zijn van daarna. Ter zitting heeft [eiseres] aangegeven de wettelijke handelsrente vanaf de vervaldata van elke factuur te vragen, maar heeft verzuimd dit te concretiseren. De wettelijke handelsrente zal daarom pas vanaf de datum van dagvaarding, 8 maart 2022, toegewezen worden.
3.12.
[eiseres] maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. De kantonrechter stelt vast dat [eiseres] voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief. De kantonrechter zal het bedrag dan ook toewijzen tot het wettelijke tarief exclusief btw nu [eiseres] niet heeft gesteld de btw niet te kunnen verrekenen. Dit betekent dat [gedaagde sub 1] € 203,26 zal moeten betalen.
3.13.
[gedaagde sub 1] heeft grotendeels ongelijk gekregen. Zij zal de proceskosten dan ook moeten betalen. De kosten van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding € 116,19
- griffierecht € 365,00
- salaris gemachtigde €
374,00(2 punten x tarief € 187,00)
Totaal € 855,19
3.14.
[gedaagde sub 1] moet ook de nakosten betalen, indien zij niet binnen 14 dagen na dit vonnis volledig aan de veroordelingen voldoet waarbij het salaris gemachtigde wordt begroot op een halve punt van het toepasselijke tarief.
Hoofdelijke veroordeling
3.15.
De heer [gedaagde sub 2] en mevrouw [gedaagde sub 3] zijn vennoten van [gedaagde sub 1] en daarmee hoofdelijk verbonden voor de verplichtingen van de vof. Zij zullen dan ook hoofdelijk veroordeeld worden om aan dit vonnis te voldoen.

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
veroordeelt [gedaagde sub 1] hoofdelijk, in die zin, dat wanneer de een betaalt, de ander tot de hoogte van die betaling zal zijn bevrijd, om aan [eiseres] tegen bewijs van kwijting te betalen € 1.558,3‬0 met de wettelijke handelsrente over € 1.355,04 vanaf de 8 maart 2022 tot aan de datum van voldoening;
4.2.
veroordeelt [gedaagde sub 1] hoofdelijk, in die zin, dat wanneer de een betaalt, de ander tot de hoogte van die betaling zal zijn bevrijd, tot betaling van de proceskosten aan de kant van [eiseres] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 855,19, waarin begrepen € 374 aan salaris gemachtigde;
4.3.
veroordeelt [gedaagde sub 1] hoofdelijk, in die zin, dat wanneer de een betaalt, de ander tot de hoogte van die betaling zal zijn bevrijd, onder de voorwaarde dat zij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door [eiseres] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 93,50 aan salaris gemachtigde;
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis;
4.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
4.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.L. Rijnbout, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 23 november 2022.