In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 28 november 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om proceskostenvergoeding van Stichting een Dier een Vriend tegen de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit. De verzoekster had eerder een WOB-verzoek ingediend, waarover de rechtbank op 2 februari 2021 had geoordeeld dat de verweerder binnen 8 weken een besluit moest nemen. Na meerdere beroepsprocedures en een verzetprocedure, waarbij de rechtbank op 24 januari 2022 het verzet gegrond verklaarde, heeft de verweerder op 15 februari 2022 alsnog beslist op het WOB-verzoek. Verzoekster trok daarop haar beroep in en vroeg om vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft het verzoek om proceskostenvergoeding afgewezen. De rechtbank oordeelde dat verzoekster door het instellen van het beroep en het verzet feitelijk tweemaal beroep had ingesteld tegen hetzelfde (uitblijven van een) besluit. Aangezien verzoekster haar doel al had bereikt met het verzet, was de onderhavige procedure overbodig geworden. De rechtbank wees erop dat de proceskosten al waren vergoed in de uitspraak op het verzet, en er geen aanleiding was om in deze procedure nogmaals tot een kostenvergoeding over te gaan. De beslissing om het verzoek om proceskostenvergoeding af te wijzen werd genomen op basis van de relevante artikelen uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb).