ECLI:NL:RBMNE:2022:498

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 januari 2022
Publicatiedatum
14 februari 2022
Zaaknummer
UTR 21/4522
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot overstap naar gunstigere terugbetalingsregeling studiefinanciering

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 27 januari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. De eiser had verzocht om over te stappen naar een gunstigere terugbetalingsregeling voor zijn studieschuld, maar dit verzoek werd door de Minister afgewezen. De eiser had in 2008 zijn studie gestart en had sindsdien studiefinanciering ontvangen, wat resulteerde in een opgebouwde studieschuld. De aflosfase van zijn lening was op 1 maart 2015 begonnen. Eiser verzocht op 29 mei 2020 om de oude terugbetalingsregeling toe te passen, maar de Minister verklaarde dit verzoek ongegrond, wat leidde tot het indienen van beroep door eiser.

Tijdens de zitting op 27 januari 2022, die online plaatsvond, was eiser aanwezig en werd hij vertegenwoordigd door zijn gemachtigde van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO). Eiser voerde aan dat hij ten onrechte niet op de hoogte was gesteld van de mogelijkheid om over te stappen naar een andere regeling en dat zijn mentale gezondheid op het moment van de aflosfase hem verhinderde om tijdig een aanvraag in te dienen. De rechtbank oordeelde echter dat de aanvraag te laat was ingediend en dat de wet geen ruimte bood voor een latere aanvraag. Bovendien werd geconcludeerd dat de hardheidsclausule niet van toepassing was, aangezien de situatie van eiser niet uitzonderlijk genoeg was om van het beleid van de Minister af te wijken.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat de Minister geen proceskosten hoefde te vergoeden. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan binnen zes weken na verzending van het proces-verbaal.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/4522
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 januari 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder

(gemachtigde: G. Naber).

Inleiding

Deze zaak gaat over het besluit van verweerder van 15 september 2020 (het primaire besluit) waarbij verweerder het verzoek van eiser om voor zijn studieschuld over te stappen naar de terugbetalingsregeling vanaf 2012 heeft afgewezen. Het bezwaar van eiser hiertegen heeft verweerder met het besluit van 4 oktober 2021 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het onderzoek op de zitting heeft online plaatsgevonden op 27 januari 2022. Eiser was aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, die werkt bij de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO).
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan en zijn partijen gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Eiser is op 1 september 2008 begonnen met studeren. Hij heeft daarbij studiefinanciering ontvangen en een studieschuld opgebouwd. Op 1 maart 2015 is de aflosfase van eiser gestart. Op 29 mei 2020 heeft eiser verzocht om de oude, voor hem gunstiger, terugbetalingsregeling toe te passen.
2. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte de terugbetalingsregeling niet met terugwerkende kracht heeft laten gelden. Verweerder heeft in zijn beoordeling onvoldoende rekening gehouden met het feit dat hij in de periode rond de aanvang van de aflosfase zwaar depressief was en onder medische behandeling stond, waardoor hij toen niet in staat was om een nieuwe terugbetalingsregeling aan te vragen. Dit blijkt ook uit de in beroep overgelegde brief van zijn huisarts. Het overstappen naar een andere terugbetalingsregeling zou eiser immers helpen om zijn leven weer op de rit te krijgen. Daarnaast was eiser niet eerder op de hoogte van de mogelijkheid om over te stappen naar een andere terugbetalingsregeling, omdat hij van verweerder geen brief heeft ontvangen waarin deze mogelijkheid hem werd gegeven. Op de zitting heeft eiser nog uitgelegd dat de andere terugbetalingsregeling financieel gunstig is en dat dat zijn kansen op de woningmarkt vergroot.
3. De rechtbank oordeelt dat verweerder de aanvraag van eiser terecht heeft afgewezen. Het is duidelijk dat eiser zijn verzoek veel te laat heeft ingediend. Artikel 10a.2 van de Wet studiefinanciering 2000 bepaalt dat het verzoek voor de aflosfase, dus al voor 1 maart 2015, had moeten worden gedaan. Deze regel geeft geen ruimte om later alsnog over te laten stappen naar een andere terugbetalingsregeling. Het lag ook niet op de weg van verweerder om eiser actief te informeren over deze mogelijkheid. Eiser had deze informatie op de website van DUO kunnen vinden.
4. Verder heeft verweerder in redelijkheid geconcludeerd dat de hardheidsclausule niet op eiser van toepassing is. De rechtbank begrijpt dat eiser een moeilijke periode heeft gehad en dat wordt ook bevestigd door de huisarts. Zijn situatie was echter niet zo ernstig, dat verweerder op grond daarvan vijf jaar na de datum die uit de wet volgt alsnog had moeten meewerken aan de gunstiger terugbetalingsregeling. De door eiser genoemde financiële omstandigheden onderscheidt hem bovendien onvoldoende van mensen die zich door een opgelopen studieschuld in een soortgelijke positie bevinden. Er zijn immers heel veel mensen die last hebben van de huidige woningmarkt. Dit leidt naar het oordeel van de rechtbank niet tot een onbillijkheid van overwegende aard, waardoor verweerder van zijn beleid heeft moeten af te wijken.
5. Het beroep is ongegrond. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder, rechter, in aanwezigheid van mr. Z.E.M. van der Maas, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 januari 2022 en zal openbaar worden gemaakt op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.