ECLI:NL:RBMNE:2022:5011

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 oktober 2022
Publicatiedatum
30 november 2022
Zaaknummer
9775001 \ UT 22-4623 EH
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • P.A.M. Penders
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voormalig bewindvoerder voor verdwenen goederen

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 12 oktober 2022 een beschikking gegeven met betrekking tot de ambtshalve aansprakelijkstelling van de voormalig bewindvoerder, [handelsnaam] B.V., voor het verdwijnen van goederen van de rechthebbende. De rechthebbende, geboren in 1936 en overleden in 2022, had haar vermogen onder bewind gesteld vanwege haar lichamelijke en geestelijke toestand. De kantonrechter heeft vastgesteld dat gedurende het bewind van [handelsnaam] voor tenminste € 96.555,- aan goederen is verdwenen, waaronder sieraden, zilverwerk en kunstwerken. De kantonrechter heeft geoordeeld dat [handelsnaam] toerekenbaar tekort is geschoten in de zorg van een goed bewindvoerder, aangezien zij geen deugdelijke verklaring heeft kunnen geven voor het verdwijnen van deze goederen. De kantonrechter heeft [handelsnaam] veroordeeld tot betaling van dit bedrag aan de nalatenschapsboedel van de rechthebbende. De beschikking is openbaar uitgesproken en kan binnen drie maanden na de uitspraak worden aangevochten bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Bewindsbureau
locatie Utrecht
zaaknummer: 9775001 \ UT VERZ 22-4623 EH
BM nummer : [BM nummer]
Ambtshalve beschikking van de kantonrechter d.d. 12 oktober 2022
met betrekking tot:
[rechthebbende] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1936,
overleden te [plaats 1] op [overlijdensdatum] 2022,
laatst gewoond hebbende te [postcode] [plaats 2] , [adres] ,
hierna te noemen: rechthebbende.

1.De feiten en de procedure

1.1.
Bij beschikking van 9 februari 2005 heeft de kantonrechter te Utrecht het vermogen van rechthebbende onder bewind gesteld wegens haar lichamelijke of geestelijke toestand. De kantonrechter heeft daarbij [onderneming 1] N.V. benoemd tot bewindvoerder.
1.2.
Na de fusie van deze bewindvoerder met [onderneming 2] N.V. is bij beschikking van 27 mei 2010 [onderneming 1] N.V. ontslagen als bewindvoerder en [onderneming 3] B.V., thans handelend onder de naam [handelsnaam] B.V. (hierna te noemen: [handelsnaam] ) benoemd
tot opvolgend bewindvoerder.
1.3.
Bij beschikking van 26 maart 2020 heeft de kantonrechter te Utrecht [handelsnaam] – wegens het niet handelen als goed bewindvoerder – ambtshalve ontslagen en [onderneming 4] B.V. benoemd tot opvolgend bewindvoerder. De kantonrechter heeft [handelsnaam] daarbij veroordeeld tot terugbetaling van een bedrag van € 3.615,05 wegens teveel in rekening gebrachte beloning aan rechthebbende. Deze terugbetaling betreft een deel van de teveel in rekening gebrachte beloning. In deze beschikking is verder overwogen dat de (af)waardering van de goederen van rechthebbende vragen oproept, terwijl daarnaast goederen uit het vermogen van rechthebbende lijken zijn te verdwenen. Dit laatste geldt bijvoorbeeld voor de sieraden ter waarde van € 17.745,-. Tegen deze beslissing zijn geen rechtsmiddelen aangewend.
1.4.
Op 2 februari 2021 heeft de kantonrechter, samen met de bewindvoerder, een bezoek gebracht aan de [onderneming 5] , alwaar [handelsnaam] de inboedelgoederen van rechthebbende, volgens lijsten opgesteld door [handelsnaam] , grotendeels bestaande uit kunst en antiek, heeft laten opslaan. Tijdens dat bezoek heeft de kantonrechter geconstateerd dat de inboedelgoederen van rechthebbende onzorgvuldig waren opgeslagen. Zo lagen grafische werken van onder meer [kunstenaar 1] , [kunstenaar 2] en [kunstenaar 3] in kartonnen dozen, ontbrak elke vorm van klimaatcontrole in de opslagruimte (de buitendeuren stonden open) en lagen diverse andere grafische werken zonder enige vorm van bescherming in verhuisdozen. Daarnaast was de opslagruimte voor een groot deel ook gevuld met goederen die geen of nagenoeg geen waarde vertegenwoordigen in het maatschappelijk verkeer zoals bijvoorbeeld aftandse fietsen,
zwaar beschadigd en onherstelbaar meubilair en bankafschriften uit 1985.
1.5.
Bij brief van 8 april 2021 heeft de kantonrechter [handelsnaam] verzocht een toelichting te geven op de door de kantonrechter geconstateerde verschillen tussen de drie zich in het dossier bevindende taxatierapporten uit 2005, 2011 en 2019 (van respectievelijk [onderneming 6] , [onderneming 7] en [onderneming 8] ). Bij een vergelijking van de lijsten lijkt voor tenminste € 120.000,- aan goederen te zijn verdwenen. Verder heeft de kantonrechter in die brief ook medegedeeld dat zij de bewindvoerder de opdracht heeft gegeven om uit te zoeken of alle waardevolle goederen die op de meest recente taxatielijst (van [onderneming 8] ) staan vermeld ook daadwerkelijk in de opslagruimte aanwezig zijn en om uit te zoeken of de wijze van opslag bij de [onderneming 5] tot een waardevermindering van één of meer goederen heeft geleid.
1.6.
Bij brief van 22 juni 2021 heeft [handelsnaam] gereageerd op de brief van 8 april 2021. In de brief van 22 juni 2021 heeft [handelsnaam] , zakelijk weergegeven, aangevoerd dat [handelsnaam] op dit moment geen adequaat antwoord kan geven op de in de brief van 8 april 2021 gestelde vragen. Althans, niet zonder de opslagruimte te bezoeken en in contact te treden met de heer [A] van [onderneming 8] en rechthebbende. [handelsnaam] heeft de kantonrechter dan ook verzocht hiertoe over te mogen gaan.
1.7.
Op 15 juni 2021 heeft de bewindvoerder via een bericht in KEI Toezicht aangegeven dat hij de heer [B] , van de firma [onderneming 9] (hierna te noemen: [onderneming 9] ) heeft benaderd met de vraag of hij een schifting kan maken tussen waardevolle zaken en zaken die nagenoeg geen waarde vertegenwoordigen in het maatschappelijk verkeer. Ook heeft de bewindvoerder in het bericht van 15 juni 2021 aangegeven dat hij [onderneming 9] heeft gevraagd om de waardevolle goederen te taxeren en om te onderzoeken of de wijze van opslag bij de [onderneming 5] heeft geleid tot een waardevermindering van de waardevolle goederen van rechthebbende.
1.8.
Op 8 september 2021 heeft de bewindvoerder via KEI Toezicht aangegeven dat [onderneming 9] inmiddels een schifting heeft gemaakt tussen de goederen en dat de waardevolle goederen inmiddels bij [onderneming 9] zijn opgeslagen op een wijze die recht doet aan hun waarde. De bewindvoerder heeft daarbij benadrukt dat hij de goederen die in extreem slechte staat verkeerden of geringe waarde vertegenwoordigen heeft laten afvoeren waardoor [onderneming 9] de opslagruimte van de goederen heeft weten te reduceren van 32m3 naar 16m3.
Verder heeft de bewindvoerder een taxatierapport van [onderneming 9] meegestuurd.
1.9.
Uit het taxatierapport van [onderneming 9] komt onder meer naar voren dat [onderneming 8] naar de mening van [onderneming 9] grove fouten heeft gemaakt bij het taxeren, die volgens [onderneming 9] een grote invloed hebben op meerdere prijsbepalingen en (omschrijvingen). Zo heeft [onderneming 8] in het taxatierapport ‘
vier diverse aquarellen’opgenomen met een totale waarde van € 80,-, terwijl hier twee houtsneden van [kunstenaar 4] tussen zaten met een waarde van € 250,- per stuk en heeft [onderneming 8] een “
[aanduiding 1] ”opgenomen in de taxatielijst, terwijl dit overduidelijk Europees aardewerk is. Daarnaast heeft [onderneming 8] drie werken van [kunstenaar 5] getaxeerd op een bedrag van in totaal € 11.000,-, terwijl dit volgens [onderneming 9] drie nadrukken zijn en slechts een geringe waarde vertegenwoordigen in het maatschappelijk verkeer, te weten € 150,- per stuk.
1.10.
Verder komt uit het taxatierapport van [onderneming 9] naar voren dat de staat van veel goederen ronduit slecht is te noemen. [onderneming 9] heeft daarbij wel benadrukt dat hij op dit moment niet met alle zekerheid kan zeggen of dit is ontstaan door de wijze van opslag bij de [onderneming 5] . Wat wel vaststaat volgens [onderneming 9] is dat de vochtige omgeving bij de [onderneming 5] niet bevorderlijk is geweest voor de kostbare werken en dat de [kunstenaar 1] in ieder geval wel lijkt te zijn beschadigd door een onzorgvuldige wijze van opslag. Naar de mening van [onderneming 9] hadden de kostbare grafische werken dan ook op zijn minst moeten worden opgeslagen in een geklimatiseerde omgeving.
1.11.
Bij beschikking van 3 maart 2022 heeft de kantonrechter bepaald dat het in strijd met de goede orde is indien de bewindvoerder de eindrekening en verantwoording zou moeten afleggen aan [handelsnaam] als testamentair executeur, temeer nu [handelsnaam] bij beschikking van 26 maart 2020 ambtshalve is ontslagen als bewindvoerder. De kantonrechter heeft dan ook bepaald dat de bewindvoerder de eindrekening in dit geval niet dient af te leggen aan [handelsnaam] , maar aan de erfgenamen van rechthebbende.
1.12.
Bij brief van 4 mei 2022 heeft de kantonrechter het voornemen geuit [handelsnaam] ambtshalve aansprakelijk te stellen voor een bedrag van € 108.555,-. Uit de nu in het dossier aanwezige stukken is naar het oordeel van de kantonrechter gedurende het door [handelsnaam] gevoerde bewind voor tenminste € 108.555,- aan goederen verdwenen. Hoewel [handelsnaam] meermaals daartoe in de gelegenheid is gesteld, heeft [handelsnaam] hier geen duidelijke verklaring voor kunnen geven. Hierdoor is het voor de kantonrechter volstrekt onduidelijk wat er gedurende het door [handelsnaam] gevoerde bewind met de goederen is gebeurd.
1.13.
Bij e-mailbericht van 20 mei 2022 heeft [handelsnaam] bezwaar gemaakt tegen het in de brief van 4 mei 2022 geuite voornemen van de kantonrechter en aangegeven hierover gehoord te willen worden. Ook heeft [handelsnaam] haar (eerder verzonden, maar niet aangekomen) brief van 13 april 2022 aan het e-mailbericht van 20 mei 2022 gehecht. In die brief heeft [handelsnaam] aangegeven het niet eens te zijn met de inhoud van de beschikking van 3 maart 2022, dat [handelsnaam] overweegt beroep in te stellen en dat [handelsnaam] nog steeds niet weet wie de erfgenamen van rechthebbende zijn. [handelsnaam] heeft daarbij benadrukt dat zij inmiddels wel de notaris hebben benaderd met het verzoek een erfgenamenonderzoek te starten, maar dat het onderzoek tot op heden nog niet is afgerond.
1.14.
Het voornemen van de kantonrechter is ter zitting van 7 september 2022 behandeld. Ter zitting zijn verschenen: [C] , [.] en [D] , voormalig uitvoerend medebewindvoerder. Van het verhandelde ter zitting is aantekening gehouden.
1.15.
[handelsnaam] heeft ter zitting aangevoerd dat de kantonrechter in de brief van 4 mei 2022 ten onrechte heeft gesteld dat het vermogen van rechthebbende vanaf 2005 onder het beheer van [handelsnaam] (en haar rechtsvoorgangers) stond. Volgens [handelsnaam] is dit feitelijk onjuist daar bij beschikking van 9 februari 2005 niet [handelsnaam] , maar een rechtsvoorganger van [onderneming 10] S.A., te weten [onderneming 1] N.V., is benoemd tot bewindvoerder. [handelsnaam] is weliswaar een dochtervennootschap van [onderneming 10] S.A., maar geen rechtsopvolger. Nu [handelsnaam] geen rechtsopvolger is van [onderneming 10] S.A. en pas bij beschikking van 27 mei 2010 is benoemd tot bewindvoerder, kan [handelsnaam] naar de mening van [handelsnaam] niet aansprakelijk worden gesteld voor eventuele schade die in de periode van 9 februari 2005 tot en met 27 mei 2010 is ontstaan.
1.16.
Verder heeft [handelsnaam] ter zitting aangevoerd dat [handelsnaam] op geen enkele wijze tekort
is geschoten in de zorg van een goed bewindvoerder. Het bevreemdt [handelsnaam] dan ook dat
de kantonrechter het voornemen heeft geuit om [handelsnaam] te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding aan de boedel van rechthebbende, temeer nu de kantonrechter bij de berekening van de schade zich lijkt te baseren op taxatierapporten uit 2005, 2011 en 2019 en deze taxatierapporten niet zijn opgesteld om de volledige boedel van rechthebbende in kaart te brengen. [handelsnaam] heeft daarbij benadrukt dat het ook niet duidelijk is in hoeverre alle destijds daadwerkelijk aanwezige goederen ook in de taxatielijsten van de betreffende taxatierapporten zijn opgenomen. Bovendien is het volgens [handelsnaam] ook mogelijk dat bepaalde goederen die voorkomen in het taxatierapport uit 2005 niet zijn opgenomen in de taxatierapporten uit 2011 en 2019, bijvoorbeeld als gevolg van selectie of zijn opgenomen onder een andere omschrijving. Zo is een door de kantonrechter aangemerkte verdwenen ‘ [aanduiding 2] ’ wel degelijk in de taxatierapporten uit 2011 en 2019 te vinden, zij het onder een andere omschrijving. Hetzelfde geldt voor de ‘verdwenen’ kopergravures. Daar komt bij dat een aantal goederen die in 2005 in de woning van rechthebbende aanwezig waren, slechts in bruikleen waren en na de opname van rechthebbende in een verzorgingshuis zijn (terug)gegeven aan de eigenaren. [handelsnaam] heeft daarbij benadrukt dat – anders dan de kantonrechter stelt – het voor een taxatie
ten behoeve van de verzekering van een inboedel niet relevant is om op te nemen of de goederen al dan niet in bruikleen zijn. [handelsnaam] heeft daar verder over opgemerkt dat zij nu wel in staat zijn een overzicht aan te leveren waaruit duidelijk blijkt welke goederen rechthebbende in bruikleen had.
1.17.
Over de door de kantonrechter als verdwenen aangemerkte goederen heeft [handelsnaam] ter zitting opgemerkt dat het voor [handelsnaam] niet langer mogelijk is alle goederen opnieuw te taxeren of te registreren nu een groot deel van de goederen (in opdracht van [onderneming 4] ) is afgevoerd. Bovendien is het volgens [handelsnaam] op basis van de drie taxatierapporten, voor zover de drie taxatierapporten überhaupt kunnen worden gebruikt om te beoordelen of goederen zijn verdwenen, niet mogelijk om vast te stellen wanneer en op welke wijze de goederen zijn verdwenen. [handelsnaam] heeft daarbij benadrukt daarbij dat, los van de vraag welke goederen er zijn verdwenen, [handelsnaam] in ieder geval niet aansprakelijk kan worden gesteld voor de gebeurtenissen die vóór 27 mei 2010 hebben plaatsgevonden. Ook kan [handelsnaam] , naar de mening van [handelsnaam] , niet aansprakelijk worden gesteld voor verdwijningen in de periode dat rechthebbende nog zelfstandig woonde en zelf het feitelijk beheer had over de goederen. Volgens [handelsnaam] is het niet ondenkbaar dat rechthebbende in die periode bepaalde goederen heeft weggegooid of geschonken aan derden zonder [handelsnaam] hiervan op de hoogte te brengen. [handelsnaam] heeft daarbij benadrukt dat van [handelsnaam] niet kan worden gevergd dat zij in die periode dit te allen tijde zou voorkomen en dat [handelsnaam] alle handelingen van rechthebbende met betrekking tot de inboedel zou monitoren. Naar de mening van [handelsnaam] zou dit een buitenproportionele inperking en last voor rechthebbende zijn en daarnaast ook buitensporig hoge kosten met zich brengen. Bovendien geldt volgens [handelsnaam] voor de door de kantonrechter als verdwenen aangemerkte goederen dat niet is vast te stellen of deze goederen vóór 19 december 2013 zijn verdwenen, voor zover deze zijn verdwenen, of dat dit naderhand is gebeurd.
1.18.
Over de door de kantonrechter in de brief van 4 mei 2022 gemaakte opmerkingen over de kwaliteit van de bij de [onderneming 5] opgeslagen goederen heeft [handelsnaam] ter zitting opgemerkt dat ook in dit kader niet kan worden gesteld dat [handelsnaam] niet heeft gehandeld zoals een goed bewindvoerder betaamt. [handelsnaam] is geen expert op het gebied van het opslaan van waardevolle goederen en heeft om deze reden juist een professionele partij ingeschakeld om ervoor te zorgen dat de goederen op een juiste wijze werden opgeslagen. Bovendien gaven de door het opslagbedrijf opgestelde verslagen en gemaakte foto’s [handelsnaam] ook geen enkele aanleiding om aan de kwaliteit van de door het opslagbedrijf verrichte werkzaamheden te twijfelen. [handelsnaam] heeft daar verder over opgemerkt dat, voor zover er door de wijze van opslag schade is ontstaan, deze schade niet aan [handelsnaam] kan worden toegerekend. Naar de mening van [handelsnaam] is het opslagbedrijf hiervoor verantwoordelijk en dient de aansprakelijkheid voor de schade te worden verschoven naar het opslagbedrijf.
1.19.
Verder heeft [handelsnaam] ter zitting aangevoerd dat de kantonrechter bij de berekening van de schade zich lijkt te baseren op de bedragen uit de taxatierapporten uit 2005, 2011 en 2019 maar dat de hoogte van de schadevergoeding niet kan worden vastgesteld op basis van deze taxatierapporten. De taxatierapporten uit 2005, 2011 en 2019 zijn opgesteld door verschillende taxateurs en op basis van variërende grondslagen. Zo zijn de taxatierapporten uit 2005 en 2011 uitdrukkelijk opgesteld om ten behoeve van de verzekering, waarbij de goederen zijn gewaardeerd op basis van de verzekerings- of vervangingswaarde, terwijl de grondslag van het rapport uit 2019 de economische waarde is. Volgens [handelsnaam] verschillen Volgens [handelsnaam] verschillen deze waarderingsgrondslagen wezenlijk van elkaar en kunnen deze grondslagen niet worden gebruikt om ontwikkelingen en/of wijzigingen met betrekking tot (de waarde van) de boedel in kaart te brengen. [handelsnaam] heeft daarbij benadrukt dat de taxateurs van de verschillende rapporten elkaar ook expliciet tegenspreken. Zo blijkt met name de taxateur uit 2021 van mening te verschillen met de voorgaande taxateurs over de aard, volledigheid en achtergrond van een aantal goederen. [handelsnaam] heeft daar verder over opgemerkt dat voor zover de kantonrechter voor de aanwezigheid en waardering van de goederen toch uitgaat van de correctheid van de rapporten uit 2011 en 2019 de hoogte van de schadevergoeding moet worden bepaald aan de hand van de economische waarde en niet aan de hand van de verzekeringswaarde. Bovendien heeft de kantonrechter naar de mening van [handelsnaam] ook onvoldoende toegelicht waar de in de brief van 4 mei 2022 genoemde deelbedragen op zijn gebaseerd.
1.20.
Ten slotte heeft [handelsnaam] ter zitting aangevoerd dat rechthebbende bij leven meermaals aan [handelsnaam] en de toenmalige mentor kenbaar heeft gemaakt dat zij niet wilde hebben dat familieleden van haar man iets zouden erven. Volgens [handelsnaam] was rechthebbende in die periode nog wel compos mentis, maar kon zij niet zeggen waar haar testament lag. Daar rechthebbende nog compos mentis was, heeft [handelsnaam] in 2018 besloten om een notaris in te schakelen om haar testament te laten wijzigen.
1.21.
Bij e-mailbericht van 16 september 2022 heeft [handelsnaam] nadere informatie aangeleverd over de erfgenamen van rechthebbende, de door de kantonrechter ten onrechte als verdwenen aangemerkte objecten, het codicil van de echtgenoot van rechthebbende en de economische waarde van de goederen.

2.De beoordeling

Benoeming [handelsnaam] tot testamentair executeur
2.1.
Hoewel in het kader van de beoordeling van de aansprakelijkheid niet relevant, stelt
de kantonrechter vast dat rechthebbende in 2018, kennelijk op instigatie van [handelsnaam] ,
haar testament heeft gewijzigd. Zij had op dat moment al dertien jaar deze bewindvoerder.
Bij deze wijziging heeft zij de bewindvoerder benoemd tot executeur. Hoewel de bewindvoerder stelt dat rechthebbende op dat moment nog wilsbekwaam was, roept de
dit toch de vraag op in hoeverre rechthebbende bij haar keuze van een (betaalde) executeur beïnvloed werd door het feit dat zij al zo lang deze bewindvoerder had.
Rechtsopvolging
2.2.
[handelsnaam] stelt dat zij (althans, haar rechtsvoorganger, te weten [onderneming 3] B.V.) pas op 27 mei 2010 is benoemd tot bewindvoerder en dat
[handelsnaam] niet aansprakelijk kan worden gesteld voor eventuele schade die in de periode vóór de benoeming van (de rechtsvoorganger van) [handelsnaam] is ontstaan. Uit de nu in het dossier aanwezige stukken en in het bijzonder de op 7 mei 2009 verleden akte van fusie blijkt dat
[onderneming 2] N.V., de moedervennootschap van [handelsnaam] de [onderneming 3]
B.V., is gefuseerd met [onderneming 1] N.V., door welke fusie alle rechten – en daarmee ook het onderhavige bewind – onder algemene titel zijn overgegaan op [onderneming 2] N.V.. [onderneming 2] N.V. heeft de kantonrechter bij verzoekschrift van 23 april 2010 expliciet verzocht haar te ontslaan als bewindvoerder en [onderneming 3] B.V., te benoemen tot opvolgend bewindvoerder, zulks in het kader van een interne herstructurering waarbij [onderneming 2] N.V. de wens had haar dienstverlening op het gebied van bewind onder te brengen in haar dochtervennootschap. De kantonrechter acht het in strijd met hetgeen in het maatschappelijk verkeer betaamt dat [handelsnaam] zich probeert te ontdoen van (een deel van) haar aansprakelijkheid door zich te verschuilen achter een door de moedervennootschap van de rechtsvoorganger van [handelsnaam] gecreëerde vennootschapsstructuur.
2.3.
Voor zover geoordeeld moet worden dat sprake is van opvolgend bewindvoerderschap in 2010, geldt het volgende. De opvolgend bewindvoerder ( [onderneming 3] B.V.) heeft erop moeten toezien dat haar voorganger eindrekening en verantwoording aflegde en had zelf een boedelbeschrijving moeten indienen bij de rechtbank. [handelsnaam] had daarbij verschillen moeten constateren en haar voorgangster
hiervoor aansprakelijk moeten houden. Nu [handelsnaam] dit alles niet heet gedaan, hetgeen overigens een teken is dat ook [handelsnaam] uitging van een door haar voortgezet bewind, is zij reeds uit dien hoofde aansprakelijk voor gebreken in de uitvoering van het bewind tot 2010.
Het beheer over de goederen van rechthebbende
2.4.
In de brief van 22 juni 2021 stelt [handelsnaam] onder meer dat rechthebbende pas eind 2013
is opgenomen in een zorginstelling en dat [handelsnaam] pas op dat moment het feitelijke beheer over de woning en de zich daarin bevindende inboedel heeft overgenomen. Ter zitting van 7 september 2022 heeft [handelsnaam] dit nogmaals aangevoerd. Hiermee miskent [handelsnaam] dat er sprake was van een algeheel bewind en het bepaalde in artikel 1:438 lid 1 BW waarin staat dat het beheer over de onder bewind staande goederen niet aan rechthebbende, maar aan de bewindvoerder toekomt. De woning en de zich daarin bevindende goederen stonden namelijk vanaf 2005 onder het beheer van de bewindvoerder en niet – zoals [handelsnaam] stelt – pas na
de opname van rechthebbende in een zorginstelling. Uiteraard is het niet de taak van de bewindvoerder om bij rechthebbende thuis zorg te dragen voor een feitelijke goede zorg van de kostbaarheden. Het was echter wel de taak van de bewindvoerder te voortkomen dat rechthebbende kostbaarheden weggaf en voor zover zij dat toch deed, hiervan melding te maken bij de kantonrechter. Gelet op de hoogte van de waarde van deze goederen gold hierbij een extra zorgplicht voor de bewindvoerder. Ook was het de taak van de bewindvoerder om, nadat rechthebbende de woning had verlaten, te beoordelen welke goederen nog aanwezig waren, welke eventueel restauratie behoefden en welke op een meer zorgvuldige wijze dienden te worden opgeslagen.
Toegang tot de opslagruimte en de overige verzoeken van [handelsnaam]
2.5.
In de brief van 22 juni 2021 stelt [handelsnaam] dat het, om een verklaring te kunnen geven voor de discrepanties tussen met name de laatste twee taxatierapporten, noodzakelijk is dat [handelsnaam] toegang krijgt tot de opslagruimte, in overleg treedt met [onderneming 8] en daarnaast rechthebbende mag bezoeken. De kantonrechter merkt daarover op dat het [handelsnaam] vrij stond om contact op te nemen met [onderneming 8] . Het is niet aan de kantonrechter om daar een beslissing over te nemen. Of [handelsnaam] rechthebbende mocht bezoeken, was aan de mentor. Of [handelsnaam] de opslagruimte mocht bezoeken was aan de bewindvoerder. Van [handelsnaam] mocht overigens als bewindvoerder worden verwacht dat zij wist op welke wijze zij de goederen heeft opgeslagen dan wel heeft laten opslaan en welke goederen er in de opslagruimte aanwezig waren. Bovendien had het ook op de weg van [handelsnaam] gelegen om, op het moment waarop [handelsnaam] het taxatierapport van [onderneming 8] ontving, waaruit niet alleen bleek dat de waarde
van de goederen drastisch was gedaald (van € 332.000,- in 2014 naar € 88.285,- in 2019, terwijl de inboedel in 2005 was getaxeerd op € 338.000,-), maar ook dat een groot aantal goederen niet meer aanwezig was, onderzoek te doen. Dat [handelsnaam] pas onderzoek is gaan doen nadat de kantonrechter een mogelijke aansprakelijkheid had geopperd, geeft aan dat [handelsnaam] zich in het verleden onvoldoende rekenschap heeft gegeven van de taken en verantwoordelijkheden van een bewindvoerder.
Het doel van de taxaties en een mogelijke verklaring voor de aangetroffen verschillen
2.6.
Ook stelt [handelsnaam] in de brief van 22 juni 2022 en ter zitting dat een verklaring voor
de discrepanties in de waarderingen gelegen is in het doel van de taxaties. Volgens [handelsnaam] hadden de eerste twee taxaties namelijk als doel om tot een verzekerde waarde te komen. Het laatste taxatierapport (van [onderneming 8] ) had volgens [handelsnaam] daarentegen een heel ander doel, namelijk om tot een actuele economische waarde te komen. [handelsnaam] heeft daarbij benadrukt dat dit twee zeer verschillende waardemaatstaven zijn waar de verhouding 1 staat tot 4 niet geheel ongebruikelijk is. Daar het bij de onderhavige inboedel voornamelijk om kunst en antiek handelt, lijkt het naar het oordeel van de kantonrechter toch voor de hand te liggen dat ieder stuk getaxeerd zou zijn op basis van de vervangingswaarde. In het eerste taxatierapport (van [onderneming 6] ) staat vermeld dat het antiek, de schilderijen en dergelijke zijn getaxeerd op basis van de dagwaarde en sieraden en overige kostbaarheden op basis van de vervangingswaarde. Ook in het tweede taxatierapport (van [onderneming 7] ) staat vermeld dat het antiek, de kunst en de kostbaarheden zijn getaxeerd op basis van de vervangingswaarde.
Voor zover opmerkingen over de waardering van stellingen in de verschillende taxatierapporten relevant zijn, wijst de kantonrechter erop dat alleen [onderneming 9] voorkomt op de lijst van erkende taxateurs, zodat het niet onlogisch is aan deze taxatie en de gemaakte opmerkingen de meeste waarde te hechten.
2.7.Onder vervangingswaarde wordt verstaan het bedrag dat nodig is voor het verkrijgen van een in soort, kwaliteit en ouderdom vergelijkbaar product. Dit geldt alleen voor kostbaarheden, kunst en antiek en wordt voornamelijk gehanteerd bij taxaties ten behoeve van de verzekering. Onder dagwaarde wordt verstaan de nieuwwaarde na aftrek van een bedrag voor waardevermindering door veroudering en slijtage. Waarde in het economisch verkeer is de prijs die bij verkoop door de meest biedende koper zou worden betaald als het betreffende object op gebruikelijke wijze en onder normale omstandigheden zou worden verkocht. Desalniettemin bedraagt de economische waarde van de goederen volgens [onderneming 8] slechts € 82.285,-. Daar volgens [handelsnaam] alle taxaties zijn verricht ten behoeve van de verzekering is het merkwaardig dat deze laatste taxatie niet is gebaseerd op de vervangingswaarde. Dat de kans op tenietgaan in een opslagruimte geringer is dan wanneer de goederen zich in een woning bevinden, zoals [handelsnaam] stelt, (voor zover dit al juist is) lijkt niet relevant voor de waarderingsgrondslag. De kantonrechter ziet dan ook niet in waarom de kantonrechter bij de vaststelling van de schade niet mag uitgaan van de waardering van de goederen door [onderneming 6] en [onderneming 7] .
De berekening van de vermeende schade
2.8.
[handelsnaam] stelt dat de hoogte van de vermeende schade niet kan worden vastgesteld op basis van de nu in het dossier aanwezige taxatierapporten uit 2005, 2011 en 2019. Volgens [handelsnaam] bieden deze taxatierapporten geen goed vergelijkingsmateriaal omdat zij niet zijn opgesteld om de volledige boedel van rechthebbende in kaart te brengen. Daar komt bij dat het volgens [handelsnaam] ook niet duidelijk is of alle goederen van rechthebbende destijds
zijn meegenomen in de taxatie. De kantonrechter wijst [handelsnaam] in dit verband erop dat [handelsnaam] – gedurende het door haar gevoerde bewind – de (wettelijke) plicht had om alle vermogensbestanddelen van rechthebbende in kaart te brengen en te vermelden op de boedelbeschrijving en in de rekeningen en verantwoordingen. In het onderhavige geval heeft (de rechtsvoorganger van) [handelsnaam] dit (onder meer) gedaan door de (waardvolle) goederen van rechthebbende te laten taxeren. De kantonrechter mocht dan ook uitgaan van de juistheid en volledigheid van deze rapporten. Daar komt bij dat de bewijslast in dit kader bij [handelsnaam] ligt. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [handelsnaam] echter op geen enkele wijze aangetoond dat de taxatierapporten onvolledig zijn. Wel heeft [handelsnaam] aangetoond dat een aantal door de kantonrechter ten onrechte als verdwenen aangemerkte goederen zijn opgenomen onder een andere omschrijving. Bij de bepaling van de omvang van de schade zal de kantonrechter deze goederen dan ook achterwege laten.
Goederen in bruikleen
2.9.
[handelsnaam] stelt dat het voor een taxatie ten behoeve van de verzekering niet relevant is om op te nemen of de goederen al dan niet in bruikleen zijn. Volgens [handelsnaam] is dit ook de reden waarom [handelsnaam] gedurende het door haar gevoerde bewind niet duidelijk heeft aangegeven welke goederen in bruikleen waren. Zoals hiervoor is vermeld, is een bewindvoerder verplicht om in een boedelbeschrijving en in de jaarlijkse rekening en verantwoording waardevolle goederen te vermelden. Voor zover sprake was van goederen die rechthebbende in bruikleen had, had het op de weg van [handelsnaam] gelegen om dit bij de betreffende goederen in de taxatierapporten te vermelden. Ondanks meerdere verzoeken daartoe heeft [handelsnaam] pas bij emailbericht van 16 september 2022 een codicil van wijlen de echtgenoot van rechthebbende aangeleverd waaruit kan worden opgemaakt welke goederen in bruikleen waren. Ook deze goederen zullen niet als ‘verdwenen’ worden aangemerkt.
Hertaxatie onmogelijk door afvoer van goederen
2.10.
[handelsnaam] stelt dat, voor zover zij aansprakelijk is voor eventuele schade, het niet mogelijk is om de schade vast te stellen aan de hand van de taxatierapporten omdat een groot deel van de opgeslagen (en in de taxatierapporten opgenomen) goederen inmiddels (in opdracht van [onderneming 4] ) door [onderneming 9] zijn afgevoerd. Volgens [handelsnaam] is een hertaxatie in dit kader ook noodzakelijk omdat op dit moment niet met alle zekerheid kan worden vastgesteld welke (waardevolle) goederen [onderneming 9] heeft afgevoerd. De kantonrechter merkt daarover op dat uit de nu in het dossier aanwezige stukken en in het bijzonder het bericht van [onderneming 4] van 8 september 2021 is gebleken dat [onderneming 9] enkel de opgeslagen goederen die in extreem slechte staat verkeerden en goederen van geringe waarde heeft afgevoerd. De door [onderneming 9] afgevoerde goederen zijn voor de bepaling van de omvang van de schade dan ook niet relevant.
De kwaliteit van de opslag
2.11.
[handelsnaam] stelt dat de wijze waarop de goederen waren opgeslagen bij de [onderneming 5] en de eventuele schade die hierdoor is ontstaan niet aan [handelsnaam] kan worden toegerekend, maar moet worden toegerekend aan de door haar ingeschakelde deskundige bewaarder. [handelsnaam] miskent hiermee dat [handelsnaam] gedurende het door haar gevoerde bewind het beheer had over de goederen van rechthebbende en derhalve aansprakelijk is voor eventuele schade die door de wijze van opslag is ontstaan. [handelsnaam] kan haar verantwoordelijkheid niet afschuiven op degene die zij heeft ingeschakeld voor de opslag. Hoewel de kantonrechter tijdens het bezoek aan de opslagruimte op 2 februari 2021 heeft geconstateerd dat een groot deel van de waardevolle goederen onbehoorlijk was opgeslagen, kan er naar het oordeel van de kantonrechter – mede gelet op het de inhoud
van het rapport van [onderneming 9] – niet met alle zekerheid worden vastgesteld of en in hoeverre de wijze van opslag tot enige schade heeft geleid. Hiermee is dan ook bij het bepalen van de schade geen rekening gehouden.
Tussenconclusie
2.12.
De kantonrechter stelt op basis van een vergelijking van de taxatierapporten vast dat gedurende het door [handelsnaam] gevoerde bewind goederen zijn verdwenen. De kantonrechter laat in het navolgende de gewone inboedelgoederen buiten beschouwing en zal uitgaan van de vervangingswaarde van de (missende) goederen zoals deze blijkt uit de taxaties van [onderneming 6] , [onderneming 7] en [onderneming 8] . De kantonrechter merkt daarbij nogmaals op dat het de taak van [handelsnaam] was, en niet die van de kantonrechter, om de taxatierapporten met elkaar te vergelijken om te bezien of er goederen zijn verdwenen.
De berekening van de schade
2.13.
Omdat het op dit moment niet bekend is in hoeverre de wijze van opslag door [handelsnaam] heeft geleid tot waardevermindering van diverse kunstwerken, zal de kantonrechter zich beperken tot die goederen die zich kennelijk niet meer in de boedel bevinden. De kantonrechter neemt ook niet mee de onnodige opslagkosten van waardeloze zaken zoals een oude, verroeste fiets, zwaar beschadigde meubels, administratie uit 1985 en een metalen locker.
De kantonrechter zal daarbij rekening houden met een aantal goederen die volgens het taxatierapport van [onderneming 9] niet in de taxatie van [onderneming 8] zijn meegenomen, maar zich nog wel in de boedel bevinden. Ten gevolge van de summiere omschrijving door [onderneming 8] is in een aantal gevallen niet exact vast te stellen welk voorwerp of welke voorwerpen ontbreekt of ontbreken. In die gevallen zal worden gekozen voor het minst kostbare voorwerp of, als het gaat om een groot aantal (zoals bijvoorbeeld het zilveren bestek), zal een gemiddelde stuksprijs worden gekozen. In dit kader zal de kantonrechter achtereenvolgens ingaan op: I) de sieraden, II) het zilverwerk, III) de kunst, IV) de meubels en V) het porselein en het kristal.
Ad. I De sieraden
2.14.
[onderneming 6] en [onderneming 7] hebben de sieraden van rechthebbende getaxeerd op een bedrag van respectievelijk € 16.405,- en € 17.745,-. In het taxatierapport van [onderneming 8] komen echter geen sieraden voor. Ter zitting van 18 februari 2020 heeft [handelsnaam] expliciet verklaard dat rechthebbende geen sieraden had. Dit betekent dat gedurende het bewind van [handelsnaam] voor € 17.745,- (de meest recente waarde) aan sieraden is verdwenen.
Ad. II Het zilverwerk
2.15.
In de taxatielijst van [onderneming 8] staan naast vier zilveren voorwerpen (een dekseldoosje, een zwavelstokdoosje, een miniatuur kandelaar en een rammelaar) ook een twaalfdelig visbestek, 3 paplepels en 118 stuks bestek vermeld. In de taxatielijst van [onderneming 9] staan echter 130 stuks bestek vermeld. Dat is 250 stuks minder dan bij eerdere taxaties. Tegen een gemiddelde waarde van € 18,64, zoals in de taxatie van [onderneming 8] staat vermeld, is er voor een bedrag van € 4.660,- aan zilver verdwenen.
Ad. III De kunst
2.16.
[onderneming 8] omschrijft in diens taxatielijst 28 schilderijen, prenten en tekeningen alsmede ‘
diverse prenten (van € 150,-)’. In de taxatielijsten van [onderneming 6] en [onderneming 7] worden echter 43 schilderijen, prenten en tekeningen vermeld. Daarnaast wordt er in die taxatielijsten ook melding gemaakt van houten en bronzen sculpturen. In de lijst van [onderneming 8] ontbreken dan ook in ieder geval de volgende stukken:
[aanduiding 3] € 15.000,- // € 16.000,-
[aanduiding 4] € 10.000,- // € 10.000,-
[aanduiding 5] € 3.900,- // € 4.250,-
[aanduiding 6] € 6.000.- // € 6.500,-
[aanduiding 7] € 1.700,- // € 2.000,-
[aanduiding 8] € 3.500,- // -
[aanduiding 9] € 9.000,- // -
[aanduiding 10] € 2.250,- // -
[aanduiding 11] € 2.800,- // -
[aanduiding 12] ( [kunstenaar 3] ) € 15.000,-
Waarbij het eerste bedrag de waarde in de eerste taxatie is en het tweede bedrag de waarde uit de tweede taxatie. Waar een streep staat was het voorwerp bij de tweede taxatie al niet meer aanwezig. Aan kunstwerken ontbreken derhalve sinds de eerst taxatie voorwerpen met een waarde van tenminste € 69.150,-. In de brief van 4 mei 2022 is de kantonrechter ervan uitgegaan dat de twee mappen met kopergravures, ter waarde van € 12.000, ook ontbraken. [handelsnaam] heeft bij e-mailbericht van 16 september 2022 echter aangetoond dat deze twee mappen onder een andere omschrijving zijn opgenomen in de taxatierapporten uit 2019
en 2021 en derhalve niet zijn verdwenen.
Wat is teruggegeven aan de familie van de echtgenoot van rechthebbende:
- [aanduiding 13] ;
- [aanduiding 14] ;
- [aanduiding 15] ;
- [aanduiding 16] ;
- [aanduiding 17] .
Deze schilderijen komen op geen van de lijsten van getaxeerde goederen voor en worden
dus ook niet in het schadebedrag opgenomen. Het laatste geldt ook voor de in het codicil genoemde meubels
Ad. IV De meubels
2.17.
Bij een vergelijking tussen de twee eerdere taxaties door [onderneming 6] en [onderneming 7] , afgezet tegen de taxatie van [onderneming 8] , ontbreken ook de nodige meubels. De kantonrechter heeft zelf de opslagruimte bezocht, in aanwezigheid van de bewindvoerder en de vertegenwoordiger van [onderneming 8] , en gezien dat veel meubels (zwaar) beschadigd waren. Voor zover de antieke meubels in 2005 en 2014 nog enige waarde hadden, zal dat voor het grootste deel, gelet op de waardedaling van antiek, thans niet meer het geval zijn. Dat rechthebbende in haar vermogen is geschaad door het verdwijnen van deze meubels, kan niet gesteld worden.
Ad. V Porselein en kristal
2.18.
In de taxatielijsten van [onderneming 6] en [onderneming 7] staat een grote hoeveelheid porselein en kristal (tenminste 84 posten) vermeld. In de taxatielijst van [onderneming 8] staan stukken Chinees/ Japans porselein, 8 stukken aardewerk/porselein en 4 stukken glas/kristal vermeld. Afgezien van de twee siertegels van [kunstenaar 6] , kent [onderneming 8] aan deze posten een totale waarde van € 11.320,- toe. Hieronder valt ook een Chinese spoelkom met een taxatiewaarde van € 7.000,- die in de lijsten van [onderneming 6] en [onderneming 7] niet voorkwam. Deze categorie goederen werd in de eerdere taxaties door [onderneming 6] en [onderneming 7] (ook zonder de siertegels) getaxeerd op een bedrag van € 17.000,-. In deze categorie goederen is derhalve voor tenminste
€ 5.000,- aan goederen niet meer aanwezig.
Conclusie
2.19.
Op grond van artikel 1:444 BW is een bewindvoerder jegens de rechthebbende aansprakelijk indien hij de in de zorg van een goed bewindvoerder tekortschiet, tenzij de tekortkoming de bewindvoerder niet kan worden toegerekend.
2.20.
Op grond van artikel 1:362 BW, dat ingevolge artikel 1:445 lid 5 BW van overeenkomstige toepassing is bij bewind, kan de kantonrechter op verzoek van de bewindvoerder dan wel ambtshalve de schade vaststellen, die de rechthebbende door slecht bewind van de (voormalig) bewindvoerder heeft geleden en de (voormalig) bewindvoerder tot vergoeding daarvan veroordelen.
2.21.
Uit de nu in het dossier aanwezige stukken (en het verhandelde ter zitting) is naar het oordeel van de kantonrechter in voldoende mate gebleken dat [handelsnaam] toerekenbaar tekort is geschoten in de zorg van een goed bewindvoerder. Gedurende het door [handelsnaam] gevoerde bewind is er namelijk voor tenminste € 96.555,- (€ 17.745,- + € 4.660,- + € 69.150,- + € 5.000) aan goederen verdwenen. Hoewel [handelsnaam] meermaals daartoe in de gelegenheid is gesteld, heeft [handelsnaam] hier geen deugdelijke verklaring voor kunnen geven. [handelsnaam] is naar het oordeel van de kantonrechter verantwoordelijk voor de schade die rechthebbende heeft geleden en dient deze schade te vergoeden.
2.22.
Gelet op het voorgaande – in onderling samenhang bezien – zal de kantonrechter [handelsnaam] ambtshalve veroordelen tot betaling van een bedrag van € 96.555,- aan de nalatenschapsboedel van rechthebbende.

3.De beslissing

De kantonrechter:
- stelt vast dat rechthebbende ten gevolge van het toerekenbaar tekortschieten door [handelsnaam] schade heeft geleden voor een bedrag van € 96.555,-;
- veroordeelt [handelsnaam] om binnen vier weken na dagtekening van deze beschikking een bedrag van € 96.555,- aan de nalatenschapsboedel van rechthebbende te betalen;
- verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.A.M. Penders, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 12 oktober 2022, in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze beslissing kan binnen drie maanden na de dag van de uitspraak hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem. Het beroepschrift kan uitsluitend door een advocaat worden ingediend.