ECLI:NL:RBMNE:2022:5023

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 november 2022
Publicatiedatum
1 december 2022
Zaaknummer
UTR - 22/2272
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van een beroepsmilitair met PTSS in het kader van de WIA

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 25 november 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een beroepsmilitair die in 2003 naar Irak is uitgezonden, en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de toekenning van een WIA-uitkering. Eiser heeft in 2006 de diagnose PTSS gekregen en heeft in 2008 een aanvraag voor een WIA-uitkering ingediend, die destijds werd afgewezen omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Eiser heeft echter vanaf 2017 gewerkt, maar heeft zich in 2019 ziek gemeld en opnieuw een aanvraag voor een WIA-uitkering ingediend. Het Uwv heeft deze aanvraag in 2021 afgewezen, maar heeft na bezwaar in 2022 alsnog een WIA-uitkering toegekend, waarbij eiser nu 52,84% arbeidsongeschikt werd geacht.

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van het Uwv, omdat hij van mening is dat zijn beperkingen niet correct zijn beoordeeld. Tijdens de zitting heeft de rechtbank de argumenten van eiser en het Uwv gehoord. Eiser betoogde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen rekening had gehouden met zijn vermijdingsgedrag in verband met het openbaar vervoer, wat volgens hem een gevolg is van zijn PTSS. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de rapporten van de verzekeringsarts aan de vereisten voldoen en dat de medische beoordeling niet onjuist is. Eiser heeft geen bewijs geleverd dat de beoordeling van de verzekeringsarts onjuist is.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat eiser geen recht heeft op terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/2772

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. J. Bel),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het Uwv)
(gemachtigde: mr. R. van den Brink).

Inleiding

Eiser is in 2003 als beroepsmilitair uitgezonden geweest naar Irak. Hij heeft hier traumatische ervaringen opgedaan. In 2006 is bij hem de diagnose PTSS vastgesteld. In 2008 heeft het Uwv bepaald dat eiser geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Om in aanmerking te komen voor een WIA-uitkering moet iemand minimaal 35% arbeidsongeschikt zijn.
Ondanks de diagnose was eiser wel aan het werk. Vanaf maart 2017 werkte hij gemiddeld 39,77 uur per week als medewerker customer support bij een e-commerce platform voor groothandels en merkfabrikanten.
Op 10 juli 2019 heeft hij zich ziek gemeld. Eiser heeft bij het Uwv een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering. Het Uwv heeft deze aanvraag met het besluit van 25 juni 2021 afgewezen. Op basis van drie passende voorbeeldfuncties achtte het Uwv eiser 32,84 % arbeidsongeschikt. Eiser was het hier niet mee eens en heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing.
Met het besluit van 25 mei 2022 heeft het Uwv het bezwaar van eiser gegrond verklaard. Het Uwv heeft aan hem alsnog per 7 juli 2021 een WIA-uitkering toegekend. Het Uwv achtte eiser na een heroverweging 52,84% arbeidsongeschikt.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit, omdat hij vindt dat hij meer beperkt is in zijn mogelijkheden dan door het Uwv is aangenomen. Eiser heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 11 november 2022, met als bijlage een e-mail van [psycholoog] (psycholoog bij het [behandelcentrum]) van 31 oktober 2022. Het Uwv heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift met als bijlage een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 19 augustus 2022.
De rechtbank heeft het beroep van eiser tegen het bestreden besluit op 25 november 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het Uwv.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan. De motivering van die uitspraak vermeldt de rechtbank hierna onder de beslissing.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Beoordeling door de rechtbank

1. Het Uwv heeft het bestreden besluit gebaseerd op rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 23 maart 2022 en 18 mei 2022. Dit mag het Uwv doen als die rapporten:
  • op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen;
  • geen tegenstrijdigheden bevatten en
  • voldoende begrijpelijk zijn.
Niet-medisch geschoolden kunnen aannemelijk maken dat niet aan de drie genoemde voorwaarden is voldaan. Voor het aannemelijk maken dat de medische beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onjuist is, is in principe een rapport van een arts of medisch behandelaar noodzakelijk.
2. De rechtbank is van oordeel dat de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep aan de onder 1 genoemde drie voorwaarden voldoen en dat de medische beoordeling niet onjuist is. Dat legt zij hierna uit aan de hand van de beroepsgronden die eiser heeft aangevoerd.
3. Eiser voert aan dat de medische beoordeling in het bestreden besluit onjuist is, omdat de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen beperking heeft aangenomen voor het reizen met het openbaar vervoer (onder 2.10 van de functionele mogelijkhedenlijst). Volgens eiser is zijn vermijdingsgedrag onderdeel van de diagnose PTSS en kan dit niet (alleen) als persoonlijkheidskenmerk worden beschouwd, zoals de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het aanvullende rapport van 18 mei 2022 heeft gedaan. Dit blijkt volgens eiser uit de toename van zijn klachten na het incident met de tramschutter in Utrecht. Ook voert eiser aan dat het heen en weer lopen van passagiers in het openbaar vervoer te vergelijken is met een werkomgeving met veel en luid pratende mensen, zoals een kantoortuin. Voor zo’n werkomgeving heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op basis van de brief van psychiater drs. [psychiater] van 13 januari 2022 (de brief van [psychiater]) wel een beperking aangenomen. Eiser verwijst naar een e-mail van het [behandelcentrum] van 31 oktober 2022, waarin staat dat bij hem sprake is van PTSS met sterk wantrouwen en problemen in de emotieregulatie. Volgens eiser maakt juist dat wantrouwen dat hij niet met het openbaar vervoer kan reizen.
4. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft met een rapport van 19 augustus 2022 op het beroep van eiser gereageerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep blijft bij haar medische beoordeling die ten grondslag ligt aan het bestreden besluit. Ze verwijst hierbij naar de brief van [psychiater]. Volgens haar blijkt hieruit dat het feit dat eiser geen gebruikmaakt van het openbaar vervoer niet alleen te maken heeft met zijn traumatische herinneringen, waarvan hij af en toe (en dus niet continu dan wel structureel) last heeft, maar ook met persoonlijkheidskenmerken die klachtenonderhoudend zijn. Het betreft persoonlijkheidskenmerken waarmee eiser altijd heeft kunnen functioneren in het dagelijks leven en niet om een persoonlijkheidsstoornis. De verzekeringsarts bezwaar en beroep komt tot de conclusie dat er medisch gezien geen aanleiding bestaat om structurele beperkingen aan te nemen ten aanzien van het reizen met het openbaar vervoer. De verzekeringsarts bezwaar en beroep neemt aan dat het tramincident dat op 18 maart 2019 in Utrecht plaatsvond de klachten van eiser heeft doen opvlammen. Maar het Uwv moet de situatie van eiser op 7 juli 2021 (de datum in geding) beoordelen. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is het aannemelijk dat op die datum van ernstige toename van de klachten geen sprake meer was, zeker in vergelijking met de traumatische ervaringen van eiser in Irak waar hij nu dus af en toe last van heeft.
5. De rechtbank stelt vast dat eiser geen rapport van een arts of medisch behandelaar heeft overgelegd waaruit blijkt dat de medische beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onjuist is. Naar het oordeel van de rechtbank volgt dit ook niet uit het e-mailbericht van het [behandelcentrum] over de heraanmelding van eiser voor een behandeling voor PTSS. In dat e-mailbericht is vermeld dat de huidige strategieën om met klachten om te gaan ontoereikend lijken en de klachten tevens in stand houden. Dit komt overeen met de beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Door het Uwv wordt de diagnose van PTSS erkend en daarvoor zijn ook beperkingen bij eiser aangenomen. De rechtbank twijfelt niet aan de juistheid van de medische beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
6. Omdat het beroep ongegrond is krijgt eiser het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
7. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 november 2022 door
mr. S.C.A. van Kuijeren, rechter, in aanwezigheid van mr.I.C. de Zeeuw-'t Lam, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.