Overwegingen
1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is.
2. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld.Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres heeft nagelaten de gronden van bezwaar aan te vullen en dat daarom geen besluit op bezwaar kan en mag worden genomen. De ingebrekestelling is volgens hem prematuur en het beroep tegen het niet tijdig beslissen is om die reden niet-ontvankelijk.Eiseres is het daar niet mee eens. Volgens eiseres blijkt niet uit de wet of de wetsgeschiedenis dat de beslistermijn pas gaat lopen als gronden voor bezwaar zijn ingediend, of dat er bij het indienen van pro forma bezwaar geen beslistermijn geldt. Bovendien kon eiseres eerder geen gronden indienen omdat zij niet over het dossier beschikte dat belangrijke gegevens bevat.
4. Omdat verweerder bij het ontbreken van gronden het bezwaar na een verzuimherstel niet-ontvankelijk had kunnen verklaren, volgt de rechtbank verweerder niet in zijn standpunt dat hij door toedoen van eiseres niet in staat is een besluit te nemen. Omdat verweerder een adviescommissie heeft ingesteld, had verweerder uiterlijk op 27 oktober 2021 moeten beslissen. Verweerder heeft niet tijdig op het bezwaar beslist en omdat twee weken zijn verstreken sinds verweerder in gebreke is gesteld, is het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit terecht ingediend en ontvankelijk.
5. Eiseres heeft verzocht om een bestuurlijke dwangsom vast te stellen. Als een bestuursorgaan een besluit niet op tijd neemt, moet het bestuursorgaan een dwangsom betalen voor elke dag dat het te laat is, voor maximaal 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom betaald moet worden. Dat staat in artikel 4:17 en 4:18, eerste lid, van de Awb.
6. Verweerder stelt zich in het verweerschrift op het standpunt dat hij geen dwangsom heeft verbeurd, omdat hij geen beslissing kan nemen omdat de gronden van bezwaar nog niet zijn aangevuld. Hiervoor is al overwogen dat de rechtbank verweerder hierin niet volgt. De rechtbank stelt daarom op grond van artikel 8:55c van de Awb de dwangsom vast. Omdat de dwangsomtermijn inmiddels volledig is volgelopen, wordt de hoogte vastgesteld op het maximumbedrag van € 1.442,-.
7. Omdat verweerder nog geen (nieuw) besluit heeft genomen bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. De termijn voor het nemen van een besluit is twee weken na de dag dat deze uitspraak wordt verzonden.De bestuursrechter kan in bijzondere gevallen een andere termijn bepalen voor het bekendmaken van een besluit.
8. Verweerder heeft de rechtbank in zijn verweerschrift van 12 oktober 2022 gevraagd om een termijn van tien weken, zo nodig verlengd met een termijn die ziet op de periode in afwachting van de hoorzitting van de bezwaarschriftenadviescommissie. Verweerder heeft uitgelegd dat hij deze tijd nodig heeft, omdat momenteel sprake is van een vrij uitzonderlijke situatie gelet op het grote aantal aanvragen tot herbeoordeling en ook bezwaarschriften dat verweerder hierover binnenkrijgt. Verweerder heeft in zijn verweerschrift toegelicht hoe het proces van herbeoordeling in de bezwaarfase er uit ziet. Op grond van artikel 49e Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen is een bezwaarschriftenadviescommissie ingesteld als bedoeld in artikel 7:13 Awb. Hierdoor heeft verweerder niet de gebruikelijke zes maar twaalf weken de gelegenheid om tot besluitvorming naar aanleiding van het bezwaarschrift te komen.
9. Gelet op wat verweerder heeft aangevoerd, is er volgens de rechtbank sprake van een bijzonder geval. Daarom is er tot op heden aan verweerder in soortgelijke zaken over de bezwaarprocedure veelal een langere termijn gegund dan de gebruikelijke termijn.
10. De rechtbank verleent verweerder een termijn van tien weken vanaf de datum van het verweerschrift om een besluit bekend te maken. Dit betekent dat verweerder uiterlijk 21 december 2022 een besluit moet nemen. De rechtbank ziet vooralsnog geen aanleiding om die termijn, zoals verweerder verzoekt, zo nodig te verlengen met een termijn die ziet op de periode in afwachting van de hoorzitting van de bezwaarschriftenadviescommissie. Deze periode is volgens de procesbeschrijving van verweerder namelijk al verrekend in de voorgeschreven wettelijke termijn van twaalf weken vanaf ontvangst van het bezwaarschrift en de rechtbank constateert dat verweerder op het moment dat deze uitspraak wordt gedaan over die termijn al ruim heen is.
11. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde beslistermijn overschrijdt.Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-. Dit is het uitgangspunt voor dit soort zaken en de rechtbank ziet geen reden om hier in dit geval van af te wijken.
12. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
13. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 1.0 punt op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,-), bij een wegingsfactor 1/2. Toegekend wordt € 379,50.