ECLI:NL:RBMNE:2022:5028

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 november 2022
Publicatiedatum
1 december 2022
Zaaknummer
UTR 22/3889
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op bezwaar tegen compensatie kinderopvangtoeslag

In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen de Belastingdienst/Toeslagen, omdat zij van mening is dat er niet tijdig is beslist op haar bezwaar van 4 augustus 2021 tegen de definitieve beschikking compensatie kinderopvangtoeslag. De rechtbank heeft op 11 november 2022 uitspraak gedaan in deze zaak. Eiseres heeft gesteld dat de ingebrekestelling prematuur was, omdat verweerder geen besluit kon nemen zonder aangevulde gronden van bezwaar. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat verweerder niet in zijn standpunt kan worden gevolgd, omdat hij niet tijdig op het bezwaar heeft beslist. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dwangsom voor het niet tijdig nemen van een besluit moet worden vastgesteld op het maximumbedrag van € 1.442,-. Tevens heeft de rechtbank verweerder opgedragen om binnen tien weken na de datum van het verweerschrift alsnog een besluit op bezwaar bekend te maken, met een uiterste datum van 21 december 2022. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het niet tijdig nemen van een besluit vernietigd, en verweerder veroordeeld tot het betalen van de proceskosten en het griffierecht aan eiseres. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/3889

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 november 2022 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. M. van Tiel),
en

Belastingdienst/Toeslagen, kantoor Utrecht, verweerder

(gemachtigde: [gemachtigde]).

Inleiding

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiseres heeft ingesteld, omdat verweerder volgens haar niet op tijd heeft beslist op haar bezwaar van 4 augustus 2021 tegen de definitieve beschikking compensatie kinderopvangtoeslag.
Op 12 oktober 2022 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. [1]
2. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld. [2] Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen. [3]
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres heeft nagelaten de gronden van bezwaar aan te vullen en dat daarom geen besluit op bezwaar kan en mag worden genomen. De ingebrekestelling is volgens hem prematuur en het beroep tegen het niet tijdig beslissen is om die reden niet-ontvankelijk. [4] Eiseres is het daar niet mee eens. Volgens eiseres blijkt niet uit de wet of de wetsgeschiedenis dat de beslistermijn pas gaat lopen als gronden voor bezwaar zijn ingediend, of dat er bij het indienen van pro forma bezwaar geen beslistermijn geldt. Bovendien kon eiseres eerder geen gronden indienen omdat zij niet over het dossier beschikte dat belangrijke gegevens bevat.
4. Omdat verweerder bij het ontbreken van gronden het bezwaar na een verzuimherstel niet-ontvankelijk had kunnen verklaren, volgt de rechtbank verweerder niet in zijn standpunt dat hij door toedoen van eiseres niet in staat is een besluit te nemen. Omdat verweerder een adviescommissie heeft ingesteld, had verweerder uiterlijk op 27 oktober 2021 moeten beslissen. Verweerder heeft niet tijdig op het bezwaar beslist en omdat twee weken zijn verstreken sinds verweerder in gebreke is gesteld, is het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit terecht ingediend en ontvankelijk.
5. Eiseres heeft verzocht om een bestuurlijke dwangsom vast te stellen. Als een bestuursorgaan een besluit niet op tijd neemt, moet het bestuursorgaan een dwangsom betalen voor elke dag dat het te laat is, voor maximaal 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom betaald moet worden. Dat staat in artikel 4:17 en 4:18, eerste lid, van de Awb.
6. Verweerder stelt zich in het verweerschrift op het standpunt dat hij geen dwangsom heeft verbeurd, omdat hij geen beslissing kan nemen omdat de gronden van bezwaar nog niet zijn aangevuld. Hiervoor is al overwogen dat de rechtbank verweerder hierin niet volgt. De rechtbank stelt daarom op grond van artikel 8:55c van de Awb de dwangsom vast. Omdat de dwangsomtermijn inmiddels volledig is volgelopen, wordt de hoogte vastgesteld op het maximumbedrag van € 1.442,-.
7. Omdat verweerder nog geen (nieuw) besluit heeft genomen bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. De termijn voor het nemen van een besluit is twee weken na de dag dat deze uitspraak wordt verzonden. [5] De bestuursrechter kan in bijzondere gevallen een andere termijn bepalen voor het bekendmaken van een besluit. [6]
8. Verweerder heeft de rechtbank in zijn verweerschrift van 12 oktober 2022 gevraagd om een termijn van tien weken, zo nodig verlengd met een termijn die ziet op de periode in afwachting van de hoorzitting van de bezwaarschriftenadviescommissie. Verweerder heeft uitgelegd dat hij deze tijd nodig heeft, omdat momenteel sprake is van een vrij uitzonderlijke situatie gelet op het grote aantal aanvragen tot herbeoordeling en ook bezwaarschriften dat verweerder hierover binnenkrijgt. Verweerder heeft in zijn verweerschrift toegelicht hoe het proces van herbeoordeling in de bezwaarfase er uit ziet. Op grond van artikel 49e Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen is een bezwaarschriftenadviescommissie ingesteld als bedoeld in artikel 7:13 Awb. Hierdoor heeft verweerder niet de gebruikelijke zes maar twaalf weken de gelegenheid om tot besluitvorming naar aanleiding van het bezwaarschrift te komen.
9. Gelet op wat verweerder heeft aangevoerd, is er volgens de rechtbank sprake van een bijzonder geval. Daarom is er tot op heden aan verweerder in soortgelijke zaken over de bezwaarprocedure veelal een langere termijn gegund dan de gebruikelijke termijn.
10. De rechtbank verleent verweerder een termijn van tien weken vanaf de datum van het verweerschrift om een besluit bekend te maken. Dit betekent dat verweerder uiterlijk 21 december 2022 een besluit moet nemen. De rechtbank ziet vooralsnog geen aanleiding om die termijn, zoals verweerder verzoekt, zo nodig te verlengen met een termijn die ziet op de periode in afwachting van de hoorzitting van de bezwaarschriftenadviescommissie. Deze periode is volgens de procesbeschrijving van verweerder namelijk al verrekend in de voorgeschreven wettelijke termijn van twaalf weken vanaf ontvangst van het bezwaarschrift en de rechtbank constateert dat verweerder op het moment dat deze uitspraak wordt gedaan over die termijn al ruim heen is.
11. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde beslistermijn overschrijdt. [7] Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-. Dit is het uitgangspunt voor dit soort zaken en de rechtbank ziet geen reden om hier in dit geval van af te wijken.
12. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
13. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 1.0 punt op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,-), bij een wegingsfactor 1/2. Toegekend wordt € 379,50.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op binnen tien weken na de datum van het verweerschrift alsnog een besluit op bezwaar bekend te maken, aldus uiterlijk op 21 december 2022;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- stelt de door verweerder te betalen dwangsom vast op € 1.442,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 379,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A. Banga, rechter, in aanwezigheid van mr. L. Ruizendaal-van der Veen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 11 november 2022.
De rechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 6:2, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb.
3.Artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
4.Artikel 6:5 van de Awb in samenhang gelezen met artikel 6:6 van de Awb.
5.Artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb.
6.Artikel 8:55d, derde lid, van de Awb.
7.Artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb.