In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 27 juli 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een besloten vennootschap, aangeduid als [eiseres] B.V., en een consument, aangeduid als [gedaagde]. De procedure is gestart naar aanleiding van een vordering van [eiseres] op [gedaagde] voor het bedrag van € 163,35, dat betrekking heeft op een bestelling van laarzen die [gedaagde] via de webshop [webshop] heeft geplaatst. De betaling zou achteraf plaatsvinden, maar [gedaagde] heeft de factuur niet voldaan. [gedaagde] heeft verweer gevoerd, onder andere door te stellen dat hij de bestelling had geannuleerd en de laarzen nooit had ontvangen. De kantonrechter heeft echter vastgesteld dat [gedaagde] de laarzen wel degelijk heeft ontvangen, op basis van een ondertekend ontvangstbewijs van de pakketvervoerder DPD.
De kern van de zaak draait om de vraag of er sprake is van een consumentenkredietovereenkomst. [eiseres] stelt dat zij geen krediet verstrekt, maar enkel de vordering van de webshop heeft overgenomen. De kantonrechter oordeelt echter dat [eiseres] als professionele kredietverstrekker moet worden beschouwd, en dat de consumentenbeschermende regels van toepassing zijn. Aangezien [eiseres] niet heeft aangetoond dat zij aan haar informatieplicht heeft voldaan en geen kredietwaardigheidstoets heeft uitgevoerd, wordt de kredietovereenkomst vernietigd. Dit leidt tot de conclusie dat [gedaagde] het ontvangen krediet van € 163,35 moet terugbetalen, maar dat de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten en rente niet toewijsbaar zijn.
De kantonrechter heeft [gedaagde] veroordeeld tot betaling van het bedrag van € 163,35 en de proceskosten, die zijn begroot op € 309,22. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde is afgewezen.