In deze zaak heeft eiser, die op 13 april 2013 in dienst trad bij gedaagde, een kort geding aangespannen wegens een loonvordering. Eiser heeft zich op 2 februari 2021 ziek gemeld en is op 23 mei 2022 volledig hersteld. Gedurende zijn ziekte ontving hij geen variabele beloning, terwijl hij daar volgens zijn arbeidsovereenkomst recht op had. Gedaagde heeft erkend dat het salaris van eiser ten onrechte is verlaagd, maar heeft de variabele beloning en andere looncomponenten niet betaald. Eiser vorderde betaling van zijn brutoloon over juli en augustus 2022, een correctie van het loon over januari 2022, de afsprakenbonus en wettelijke verhogingen.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat gedaagde niet is verschenen en dat de dagvaarding correct is betekend, waardoor verstek werd verleend. De rechter oordeelde dat er een spoedeisend belang was bij de loonvordering. Eiser heeft tijdens de zitting verklaard dat hij na zijn ziekte weer aan het werk is, maar dat gedaagde hem heeft verplicht om thuis te werken, waardoor hij geen toegang heeft tot belangrijke systemen en klanten. De rechter heeft geoordeeld dat de vorderingen van eiser niet ongegrond zijn en dat de variabele beloning onder het loon valt zoals bedoeld in artikel 7:628 lid 3 BW.
De rechter heeft de vorderingen van eiser toegewezen, met uitzondering van de toekomstige loontermijnen, omdat deze niet aan gedaagde waren betekend. Gedaagde is veroordeeld tot betaling van het brutoloon over juli 2022, de correctie over januari 2022, de afsprakenbonus, de wettelijke verhoging en de buitengerechtelijke kosten. Tevens is gedaagde veroordeeld tot het verstrekken van de bruto/netto salarisspecificatie en de stukken die ten grondslag liggen aan de omzetprovisie, op straffe van dwangsommen. Gedaagde is ook veroordeeld in de proceskosten van eiser.