ECLI:NL:RBMNE:2022:5091

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 december 2022
Publicatiedatum
5 december 2022
Zaaknummer
C/16/546232 / KL ZA 22-240
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verwijdering van camera's en privacy-inbreuk in kort geding

In deze zaak vordert eiser, wonende te [woonplaats], de vereniging [gedaagde], gevestigd te [vestigingsplaats], om de camera's die door gedaagde zijn geplaatst op de toegangsweg naar zijn woning te verwijderen. Eiser stelt dat deze camera's inbreuk maken op zijn privacy. De voorzieningenrechter oordeelt dat de camera's in beginsel onrechtmatig zijn, maar dat de belangenafweging in dit geval in het voordeel van gedaagde uitvalt. Gedaagde heeft de camera's geplaatst als onderdeel van een veiligheidsplan, na een toename van incidenten bij hun organisatie. De rechter concludeert dat het belang van gedaagde bij het voorkomen van nieuwe incidenten zwaarder weegt dan het belang van eiser om niet gefilmd te worden. De vordering van eiser tot verwijdering van de camera's wordt afgewezen. Eiser wordt veroordeeld in de proceskosten van gedaagde, die zijn begroot op € 1.332,00, te vermeerderen met wettelijke rente. De vordering in reconventie van gedaagde wordt niet behandeld, omdat de voorwaarde voor behandeling niet is vervuld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Lelystad
zaaknummer / rolnummer: C/16/546232 / KL ZA 22-240
Vonnis in kort geding van 6 december 2022
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. A.P. van Knippenbergh te Best,
tegen
de vereniging
[gedaagde],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. G.P. Wanders te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met 11 producties;
  • de conclusie van antwoord en voorwaardelijke eis in reconventie met 20 producties;
  • producties 12 en 13 van [eiser] .
1.2.
Op 22 november 2022 heeft de zitting plaatsgevonden. Hierbij is [eiser] verschenen, bijgestaan door mr. A.P. van Knippenbergh. Namens [gedaagde] is de heer [A] verschenen, bijgestaan door mr. W.E. Boogert en mr. G.P. Wanders. Op de mondelinge behandeling hebben partijen hun standpunten nader toegelicht, waarbij de advocaten gebruik hebben gemaakt van pleitaantekeningen.
1.3.
Partijen hebben op de mondelinge behandeling ten aanzien van een deel van hun geschil, te weten de vordering tot medewerking aan een asbestonderzoek, een schikking kunnen bereiken. Deze schikking is opgenomen in een proces-verbaal van de zitting, gehouden op 22 november 2022. De vorderingen van [eiser] die over de asbestinventarisatie gaan worden dan ook als ingetrokken beschouwd.
1.4.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
In 1987 heeft het Gooisch Natuurreservaat het perceel waarop het [onderneming] en (later) de woning van [eiser] staan aan de [gedaagde] overgedragen. Dit enkele perceel is vervolgens in 2005-2006 bij een grondruil tussen het Gooisch Natuurreservaat en de [gedaagde] betrokken, waarna het in vier percelen is gesplitst. Vanaf 1 juli 2007 heeft [eiser] twee van deze Percelen in eigendom, te weten nummers [perceelnummer 1] en [perceelnummer 2] ; plaatselijk bekend als [adres] (hierna: het perceel van [eiser] ).
2.2.
[eiser] is van 1 maart 1982 tot 1 oktober 2016 werkzaam geweest voor [gedaagde] in onder andere de functie van beheerder en directeur. Partijen zijn vanaf de datum uitdiensttreding gebrouilleerd geraakt en verwikkeld in diverse procedures.
2.3.
Op het perceel van [eiser] staat onder andere een bedrijfswoning waarin [eiser] woont met zijn familie (hierna: de woning). [eiser] kan de woning alleen bereiken via de toegangsweg naar [gedaagde] . Hij heeft daarom recht op overpad op deze toegangsweg. Om het terrein van [gedaagde] heen, wat deels op de percelen van [eiser] ligt, staat hek met op de toegangsweg een poort.
2.4.
In juli 2022 heeft [gedaagde] camera’s geplaatst op het hek, gericht op de poort en de toegangsweg.

3.Het geschil in conventie

3.1.
[eiser] vordert thans nog bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
[gedaagde] te veroordelen om binnen vijf dagen na betekening van dit vonnis de camera's gericht op het toegangshek, toegangspad en de woning van [eiser] te verwijderen en verwijderd te houden, of om het gebruik van deze camera's te beperken tussen 24.00 uur en 05.00 uur, op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag dat [gedaagde] in gebreke blijft om aan het vonnis te voldoen tot een maximum van € 30.000,00 en met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat de camera’s inbreuk maken op zijn privacy en dat van zijn gezin. Volgens hem handelt [gedaagde] onrechtmatig. De noodzaak voor cameratoezicht is niet, althans onvoldoende, onderbouwd.
3.3.
[gedaagde] voert als verweer aan dat de camera’s zijn geplaatst als onderdeel van een groter veiligheidsplan wat in samenwerking met Securitas en de politie is opgesteld, nadat het aantal incidenten bij [gedaagde] is toegenomen. Dit belang weegt volgens [gedaagde] zwaarder dan het belang van [eiser] om niet gefilmd te worden op weg naar zijn woning. Er is bovendien slechts één iemand die de beelden kan bekijken. Dat gebeurt alleen na een incident en de beelden worden na een bepaalde periode overschreven.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.Het geschil in voorwaardelijke reconventie

4.1.
[gedaagde] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, voor het geval dat de vordering van [eiser] wordt toegewezen,
i. [eiser] te gebieden, binnen drie maanden na het wijzen van het vonnis of binnen zoveel tijd de voorzieningenrechter redelijk acht, een eigen inrit naar zijn bedrijfswoning aan de [adres] te [woonplaats] te hebben gerealiseerd, zolang het perceel te [woonplaats] (kadastraal aangeduid met [perceelnummer 1] ) en de daarop gelegen bedrijfswoning door hem wordt gebruikt als (illegale) woonruimte of anderszins, conform de reeds aan hem verleende vergunning of conform een nieuwe vergunningsaanvraag, zulks op straffe van een dwangsom van € 250,00 per dag met een maximum van € 15.000,00;
ii. primair, te oordelen dat [gedaagde] een onverhoopt toegewezen tweede vordering van [eiser] in conventie van [eiser] niet ten uitvoer hoeft te leggen, tenzij [eiser] een concreet bericht van de Gemeente [gemeente] aan [gedaagde] heeft overgelegd, waarbij de Voorzieningenrechter [eiser] dit gebied te doen, waarin dient te staan dat op geen enkele wijze of manier een vergunning kan en zal worden afgeven voor een eigen toegangsweg naar zijn bedrijfswoning aan de [adres] te [woonplaats] , op het perceel te [woonplaats] kadastraal aangeduid met [perceelnummer 1] ;
iii. subsidiair, alleen bij afwijzing van de vordering van [gedaagde] onder ii., te oordelen dat [gedaagde] zijn cameratoezicht (weer) onverkort kan doorzetten wanneer [eiser] zijn eigen toegangsweg heeft gerealiseerd binnen de door de Voorzieningenrechter redelijk geachte tijd zoals geoordeeld onder i., zolang dat cameratoezicht niet op de dan nieuwe toegangsweg van [eiser] gericht staat;
iv. met veroordeling van [eiser] in de kosten van de procedure in reconventie, met inbegrip van de nakosten en wettelijke rente.
4.2.
[eiser] voert verweer.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling in conventie

Spoedeisend belang

5.1.
[gedaagde] betwist dat [eiser] een spoedeisend belang heeft bij zijn vordering. Hij mag immers helemaal niet in de woning wonen, aldus [gedaagde] . Hoewel [eiser] mogelijk momenteel niet permanent in de bedrijfswoning mag verblijven, staat vast dat [eiser] wel in de woning verblijft. Dat betekent dat hij ook dan recht heeft op bescherming van zijn privacy. De stelling dat het cameratoezicht zijn recht op privacy schendt, is voldoende om aan te nemen dat er een spoedeisend belang is bij de vordering tot het verwijderen van de camera’s.
Cameratoezicht
5.2.
De vraag die centraal staat is of de aanwezigheid en het gebruik van de beveiligingscamera’s die [gedaagde] mede heeft gericht op de toegangsweg van [eiser] , een inbreuk maakt op de privacy van [eiser] en, zo ja, of de door [gedaagde] gestelde belangen een rechtvaardigingsgrond opleveren.
5.3.
Uit de door [gedaagde] overgelegde foto’s van de camerabeelden (productie 18 bij de conclusie van antwoord) en de door haar overgelegde tekening van de positionering van de camera’s (productie 19 bij de conclusie van antwoord) blijkt dat de camera’s de woning van [eiser] niet filmen, maar alleen de toegangsweg.
5.4.
[gedaagde] heeft erkend dat de camera’s op de toegangsweg zijn gericht. Het hebben en gebruik maken van deze camera’s maakt dan ook inbreuk op de privacy van [eiser] . [gedaagde] kan immers de verkeersbewegingen van [eiser] vastleggen, evenals zijn bezoek. Dat [gedaagde] stelt geen belangstelling te hebben voor de verkeersbewegingen van [eiser] en zijn bezoek, maakt dit niet anders.
5.5.
Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat een inbreuk op het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer in beginsel een onrechtmatige daad oplevert. De aanwezigheid van een rechtvaardigingsgrond kan echter aan een inbreuk het onrechtmatig karakter ontnemen. Of een rechtvaardigingsgrond zich voordoet, dient te worden beoordeeld in het licht van de omstandigheden van het geval door tegen elkaar af te wegen enerzijds de ernst van de inbreuk op het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en anderzijds de belangen die met de inbreuk makende handelingen redelijkerwijs kunnen worden gediend. In het kader van deze belangenafweging is het volgende relevant.
5.6.
[gedaagde] heeft als onvoldoende weersproken gesteld dat er meerdere incidenten hebben plaatsgevonden, in de vorm van vernielingen aan het hek en de toegangspoort en het achterlaten van huisdieren en dat het achterlaten van huisdieren (door deze bijvoorbeeld aan het hek vast te binden of er overheen te gooien) sinds de coronacrisis en nadien is toegenomen. [gedaagde] wenst in deze gevallen graag te achterhalen wie de vernielingen aanricht en wie de voormalig eigenaren van de achtergelaten dieren zijn, om eventuele schade en kosten te kunnen verhalen. Om deze redenen heeft [gedaagde] met Securitas en de politie een veiligheidsplan opgesteld. De geplaatste camera’s zijn onderdeel van dit veiligheidsplan en sindsdien zijn er ook geen incidenten meer. Voor wat betreft de vernielingen stelt [eiser] dat hij hier niet verantwoordelijk voor is. [gedaagde] heeft in dit verband terecht opgemerkt dat het niet relevant is, wie de vernielingen in het verleden heeft aangericht. Zij heeft er belang bij om vernielingen (en het achterlaten van huisdieren) in de toekomst te voorkomen.
5.7.
Het argument van [eiser] dat hij naast [gedaagde] woont en het asiel zelf in de gaten kan houden, doet daar in dit geval nauwelijks aan af. Nog afgezien van het feit dat [eiser] niet steeds thuis zal zijn kan niet worden aangenomen dat hij menselijkerwijs het asiel permanent in de gaten kan houden. Bovendien is tussen partijen sprake van een ernstig verstoorde verstandhouding, zodat het begrijpelijk is dat [gedaagde] het toezicht op het asiel zelf wil uitvoeren.
5.8.
Tegenover het belang van [gedaagde] , staat het belang van [eiser] op eerbiediging van zijn persoonlijke levenssfeer. [eiser] heeft in dit verband gewezen op de inbreuk die hij en zijn dochters ervaren door de camera’s bij het toegangshek, maar hij heeft de voorzieningenrechter er niet van kunnen overtuigen dat zijn belang zwaarder moeten wegen dan het belang van [gedaagde] bij het voorkomen van nieuwe incidenten. Dat de dochters van [eiser] (na het uitgaan) bij het toegangshek worden afgezet en het onprettig vinden dat daar een camera hangt, weegt niet op tegen het voorkomen van vernielingen en het achterlaten van dieren. Hetzelfde geldt voor het vastleggen van de verkeersbewegingen van en naar de woning van [eiser] . [gedaagde] heeft desgevraagd bovendien verklaard geen interesse te hebben in het monitoren van - de verkeersbewegingen van - [eiser] en zijn gezin. Daarnaast is niet gebleken dat [gedaagde] ongepast gebruik maakt of gaat maken van de camerabeelden. [gedaagde] heeft hierbij ook niets te winnen.
5.9.
[gedaagde] stelt verder dat er een aantal schermutselingen zijn geweest tussen [eiser] en het personeel of de vrijwilligers van [gedaagde] en de dierenambulance. [eiser] betwist dit echter en dit is in deze procedure onvoldoende komen vast te staan. Dit weegt dan ook niet mee in de belangenafweging.
5.10.
Wat wel meeweegt is dat [gedaagde] één persoon heeft aangewezen die de vastgelegde camerabeelden kan bekijken als er een incident is geweest, dus niet constant, en dat de opgeslagen camerabeelden na maximaal drie weken worden overschreven.
5.11.
Dit alles maakt dat het belang van [gedaagde] bij het behouden van het cameratoezicht, om nieuwe incidenten te voorkomen, zwaarder weegt dan het belang van [eiser] om de camera’s te verwijderen, vanwege zijn privacy. De inbreuk die de aanwezigheid en het gebruik van de beveiligingscamera’s op de persoonlijke levenssfeer van [eiser] oplevert wordt, gelet op het vorenstaande, gelegitimeerd door een rechtvaardigingsgrond. De vorderingen van [eiser] zullen daarom worden afgewezen.
5.12.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht € 676,00
- salaris advocaat €
656,00
Totaal € 1.332,00
De hierover door [gedaagde] gevorderde wettelijke rente zal, als op de wet gegrond, worden toegewezen.
5.13.
De door [gedaagde] gevorderde nakosten te vermeerderen met de wettelijke rente zullen, als op de wet gegrond, worden toegewezen, zoals in de beslissing vermeld.

6.De beoordeling in reconventie

6.1.
[gedaagde] heeft een vordering in reconventie ingesteld, onder de voorwaarde dat de vorderingen van [eiser] worden toegewezen. Deze voorwaarde is niet vervuld. Daarom hoeven de vorderingen van [gedaagde] in reconventie niet behandeld te worden.

7.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
7.1.
wijst de vorderingen af;
7.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 1.332,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
7.3.
veroordeelt [eiser] , onder de voorwaarde dat hij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door [gedaagde] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 163,00 aan salaris advocaat;
- te vermeerderen met € 85,00 indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden;
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis;
7.4.
verklaart dit vonnis in conventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.M. Berendsen en in het openbaar uitgesproken op 6 december 2022.