ECLI:NL:RBMNE:2022:5134

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 december 2022
Publicatiedatum
5 december 2022
Zaaknummer
C/16/546670 / KG ZA 22-519
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming ouderschapsplan en verzoek om terugverhuizing in kort geding

In deze zaak, die voor de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, vordert de moeder dat de vader wordt verboden naar een andere woonplaats te verhuizen, dan wel dat hij terugverhuist naar een locatie die binnen 30 minuten met de auto bereikbaar is. De moeder stelt dat de vader zich niet aan de afspraken in het ouderschapsplan heeft gehouden, waarin is vastgelegd dat bij een voorgenomen verhuizing overleg moet plaatsvinden. De vader heeft echter al op 1 november 2022 verhuisd en stelt dat hij geen toestemming van de moeder nodig had, omdat hij zonder de minderjarige is verhuisd. De voorzieningenrechter oordeelt dat de moeder geen belang meer heeft bij haar primaire vordering, omdat de verhuizing al heeft plaatsgevonden. De subsidiaire vordering om de vader te verplichten terug te verhuizen wordt ook afgewezen. De voorzieningenrechter stelt vast dat de vader, ondanks de verhuizing, voldoet aan de globale richtlijn van het ouderschapsplan en dat de belangen van de vader om in zijn nieuwe woning te blijven groot zijn. De moeder wordt veroordeeld in de proceskosten van de vader, omdat haar vordering in verhouding tot de belangen van de vader niet gerechtvaardigd was.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
Locatie Utrecht
Zaaknummer / rolnummer: C/16/546670 / KG ZA 22-519
Vonnis in kort geding van 6 december 2022
in de zaak van
[de moeder],
wonende in [woonplaats] ,
eiseres,
hierna: de moeder,
advocaat mr. F.E.J. Menkveld,
tegen
[gedaagde],
wonende in [woonplaats] ,
gedaagde,
hierna: de vader,
advocaat mr. A. Patist.

1.De procedure

1.1.
De voorzieningenrechter heeft de volgende stukken ontvangen:
  • de dagvaarding van 9 november 2022 met producties;
  • de brief met bijlagen van de moeder van 10 november 2022, ontvangen op
11 november 2022;
  • de conclusie van antwoord, ontvangen op 17 november 2022;
  • twee e-mails met bijlage van de moeder van 21 november 2022;
  • de e-mail met bijlage van de vader van 21 november 2022.
1.2.
De mondelinge behandeling (zitting) vond plaats op 22 november 2022. Daarbij waren partijen en hun advocaten aanwezig.
1.3.
Vervolgens is vonnis bepaald.

2.De voorgeschiedenis

2.1.
Partijen zijn met elkaar getrouwd geweest. Bij beschikking van [2022] is de echtscheiding tussen hen uitgesproken. Deze beschikking is hersteld bij beschikking van [2022] . De echtscheidingsbeschikking is op 17 mei 2022 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2.2.
Partijen zijn de ouders van [minderjarige 1] (roepnaam: [minderjarige 1] ). [minderjarige 1] is op [2019] in [geboorteplaats] geboren. De ouders hebben samen het gezag over hem.
2.3.
Partijen hebben op 7 maart 2022 een ouderschapsplan ondertekend. In artikel 2.1. hebben zij, voor zover relevant voor de beoordeling van de vorderingen, het volgende afgesproken:
“Bij een voorgenomen verhuizing zullen de ouders vooraf met elkaar in overleg treden. Hierbij zullen zij er op letten dat ze op een afstand van elkaar komen te wonen die met de auto binnen 30 minuten is te bereiken.”
2.4.
Bij beschikking van [2022] heeft de rechtbank de volgende zorgregeling vastgesteld:
“ [minderjarige 1] verblijft bij de man:
  • elke woensdag van 13.00 uur tot donderdag 7.00 uur, waarbij de man [minderjarige 1] op woensdag bij de vrouw ophaalt en de vrouw [minderjarige 1] op donderdag bij de man ophaalt;
  • om de week van vrijdag 13.00 uur tot zondag 18.00 uur, waarbij de man [minderjarige 1] op vrijdag bij de vrouw ophaalt en de vrouw [minderjarige 1] op zondag bij de man ophaalt.”

3.Het geschil

3.1.
De moeder vordert dat de voorzieningenrechter bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis:
primair
de vader verbiedt naar [woonplaats] te verhuizen;
subsidiair
de vader beveelt zich aan de bepaling van artikel 2.1. van het tussen partijen overeengekomen ouderschapsplan te houden, en hem beveelt binnen één maand na betekening van het in deze te wijzen vonnis terug te verhuizen naar [woonplaats] , dan wel naar een zodanige plaats waarbij hij de overeengekomen maximale reisafstand in acht neemt;
primair en subsidiair
één en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,- voor iedere dag of deel van de dag dat de vader dit verbod overtreedt, met een maximum van € 25.000,-, alsmede de vader veroordeelt in de kosten van dit geding.
3.2.
De vader vraagt de moeder niet-ontvankelijk te verklaren, althans haar vorderingen af te wijzen, met veroordeling van de moeder in de kosten van deze procedure.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Spoedeisend belang
4.1.
In een kortgedingprocedure is het nodig dat sprake is van een spoedeisend belang. Dat betekent dat de eisende partij (in dit geval de moeder) op korte termijn een beslissing van de voorzieningenrechter nodig heeft en een beslissing in een bodemprocedure niet kan afwachten. De voorzieningenrechter vindt, gelet op de aard van de vorderingen, dat het spoedeisend belang voldoende vast is komen te staan.
Verhuisverbod
4.2.
De vader is op 1 november 2022 naar [woonplaats] verhuisd. De moeder heeft geen belang meer bij haar primaire vordering, namelijk om de vader te verbieden naar [woonplaats] te verhuizen. De voorzieningenrechter zal deze vordering daarom afwijzen.
Gebod terugverhuizen
Beslissing
4.3.
De voorzieningenrechter zal de subsidiaire vordering van de moeder afwijzen en legt hierna uit waarom.
Nakoming ouderschapsplan
4.4.
De moeder baseert haar vordering op nakoming van het ouderschapsplan. Zij wil dat de vader terugverhuist naar [woonplaats] of gaat wonen op een plek die met de auto binnen 30 minuten te bereiken is, in overeenstemming met de kaders die artikel 2.1. van het ouderschapsplan stelt.
4.5.
Een ouderschapsplan moet in beginsel worden nagekomen. Gebleken is dat de ouders van mening verschillen over de vraag op welke situaties artikel 2.1. ziet, en over de vraag hoe dit artikel moet worden uitgelegd.
4.6.
Volgens de moeder had de vader toestemming van haar nodig om te verhuizen naar [woonplaats] . Hij had ook vooraf met haar moeten overleggen over de voorgenomen verhuizing. In augustus 2022 heeft de vader mondeling aan haar doorgegeven dat hij naar [woonplaats] zou gaan verhuizen, en in aansluiting daarop een bericht gestuurd. Op dat moment had hij al een woning in [woonplaats] gekocht en zijn woning in [woonplaats] te koop staan. De vader heeft dus niet vooraf overlegd. De afstand tussen [woonplaats] en [woonplaats] is bovendien groter dan de afgesproken maximale 30 minuten.
4.7.
De vader stelt dat hij geen toestemming van de moeder nodig had voor de verhuizing, omdat hij zonder [minderjarige 1] is verhuisd. Ook hoefde hij niet op grond van het ouderschapsplan met de moeder te overleggen. De afspraak in het ouderschapsplan is namelijk gemaakt met het oog op een eventuele verhuizing van de moeder met [minderjarige 1] . Voorafgaand aan het opstellen van het ouderschapsplan had zij geen eigen woning. De moeder stond op de wachtlijst voor een urgentieverklaring en het was niet bekend waar zij terecht zou komen. Door het maken van deze afspraak werd voorkomen dat de moeder met [minderjarige 1] op een grote afstand van de vader kon gaan wonen. De moeder heeft op de zitting desgevraagd verklaard dat de afspraak inderdaad verband hield met waar zij zou gaan wonen en dat toen eenmaal bleek dat zij een woning kreeg toegewezen in [woonplaats] zij het ouderschapsplan met een gerust hart kon tekenen. De vader stelt verder dat het niet mogelijk was om te overleggen met de moeder. Partijen zijn daartoe niet in staat, ondanks de inzet van verschillende hulpverleningsinstanties. De afstand naar zijn woning in [woonplaats] is nauwelijks langer dan de afgesproken maximale 30 minuten.
4.8.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de vader geen toestemming van de moeder nodig had om te verhuizen. Uit vaste rechtspraak [1] volgt dat een verzorgende ouder, net als eenieder, het recht heeft zich vrijelijk te verplaatsen in het land of buitenland en zijn verblijfplaats te kiezen. Als de vader mét [minderjarige 1] wil verhuizen, dan ligt dat anders. Omdat de ouders samen het gezag over [minderjarige 1] hebben, heeft de vader in dat geval voor een verhuizing de toestemming van de moeder of de vervangende toestemming van de rechter nodig. Daar is nu geen sprake van, want [minderjarige 1] verhuist niet met de vader mee.
4.9.
De voorzieningenrechter laat in deze kortgedingprocedure in het midden of artikel 2.1. ook ziet op de situatie waarbij de vader zonder [minderjarige 1] verhuist. Zij is namelijk van oordeel dat ook een bevestigend antwoord op deze vraag moet leiden tot afwijzing van de vordering van de moeder, ook als de vader niet heeft overlegd over de verhuizing terwijl dit redelijkerwijs wel mogelijk zou zijn geweest.
4.10.
In artikel 2.1. staat namelijk dat de ouders ‘erop zullen letten’ dat zij op een afstand van maximaal 30 minuten met de auto van elkaar gaan wonen. Een redelijke uitleg van deze bepaling houdt in dat sprake is van een inspanningsverplichting om zich aan een globale richtlijn te houden. De vader heeft met zijn verhuizing naar [woonplaats] aan die globale richtlijn voldaan. Door de verhuizing naar [woonplaats] is de reisafstand tussen de ouders weliswaar groter geworden, maar het gaat om een zeer beperkte overschrijding van de in het ouderschapsplan opgenomen 30 minuten.
4.11.
Maar ook als wel sprake zou zijn van een resultaatsverplichting dan is de voorzieningenrechter van oordeel dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is om de vader hieraan te houden. De verhuizing heeft immers geen invloed op de zorgregeling, deze kan nog steeds worden uitgevoerd. De moeder heeft als bezwaar opgeworpen dat zij meer tijd en geld kwijt is bij het halen en brengen van [minderjarige 1] . De vader heeft echter aangeboden dat hij het halen en brengen op zich wil nemen. Daarmee is hij aan het bezwaar van de moeder tegemoetgekomen.
4.12.
Verder zijn de belangen van de vader om in [minderjarige 2] te (blijven) wonen groot. De woning in [woonplaats] is verkocht en hij heeft een huis in [woonplaats] gekocht. De vader heeft een dochter uit zijn eerdere huwelijk, [minderjarige 2] . De moeder van [minderjarige 2] is in de woning in [minderjarige 2] overleden toen [minderjarige 2] vijf jaar was en [minderjarige 2] heeft volgens de vader nare herinneringen aan die woning, ook omdat zich in die woning de nogal turbulente relatie met de moeder van [minderjarige 1] heeft plaatsgevonden. Bovendien werd [minderjarige 2] op haar school in [minderjarige 2] gepest. Op haar nieuwe school in [minderjarige 2] heeft zij het goed naar haar zin. Verder heeft de vader familie in [minderjarige 2] wonen. Bovendien heeft hij een nieuwe relatie. Zijn huidige vriendin heeft kinderen uit een eerdere relatie, waarvan de jongste grotendeels bij de vader en zijn vriendin woont en volgend schooljaar in [minderjarige 2] naar de middelbare school zal gaan.
4.13.
Daartegenover is onvoldoende gebleken welke belangen van de moeder bij de verhuizing naar [minderjarige 2] worden geschaad, ook gelet op het door de vader gedane aanbod met betrekking tot het halen en brengen van [minderjarige 1] . De gevolgen voor [minderjarige 1] zijn bovendien heel beperkt vergeleken met een situatie dat de vader op 30 minuten afstand van de moeder zou gaan wonen. Voor [minderjarige 1] is vooral belangrijk dat de ouders goed met elkaar kunnen communiceren en dat de onderlinge verhouding verbetert. De voorzieningenrechter hoopt dat de ouders daaraan gaan werken.
Proceskosten
4.14.
De voorzieningenrechter ziet reden om de moeder te veroordelen in de proceskosten zoals gevorderd door de vader. Zij wijkt met deze beslissing af van het in artikel 237 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering gegeven uitgangspunt dat de kosten van een procedure als deze worden gecompenseerd. De moeder heeft zich tegen de door de vader gevorderde proceskostenveroordeling verweerd door te stellen dat zij opkomt voor haar rechten, namelijk nakoming van artikel 2.1. van het ouderschapsplan en de belangen van [minderjarige 1] . De voorzieningenrechter is van oordeel dat het instellen van deze vordering in verband met de betrokken belangen van de vader, in verhouding tot de niet of nauwelijks aanwezige belangen van de moeder, achterwege had moeten blijven. Dit blijkt treffend uit de verklaring van de moeder ter zitting dat een (terug)verhuizing van de vader naar bijvoorbeeld het nabij [minderjarige 2] gelegen Leusden voor haar wel aanvaardbaar zou zijn (geweest).
De proceskosten van de vader worden begroot op:
Griffierecht € 314,-
Salaris advocaat € 1.016,-
Dagvaardingskosten
€ 127,43
Totaal € 1.457,43.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst de vorderingen van de moeder af;
5.2.
veroordeelt de moeder in de kosten van deze procedure aan de zijde van de vader, begroot op € 1.457,43.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.A.T. Engbers, voorzieningenrechter, in samenwerking met mr. M.J.W. Rietveld, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 6 december 2022.

Voetnoten

1.Zie het arrest van de Hoge Raad van 25 april 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC5901), waarin wordt verwezen naar artikel 2 van het Vierde protocol bij het EVRM.