ECLI:NL:RBMNE:2022:520

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 februari 2022
Publicatiedatum
15 februari 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 3360
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.R. van Es – de Vries
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenvergoeding bij intrekking van beroep inzake uitkering op grond van de Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 14 februari 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De eiser had een uitkering op grond van de Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten (IVA) aangevraagd, maar deze was door verweerder geweigerd in een besluit van 3 december 2020. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard in een besluit van 25 juni 2021. Hierop heeft eiser beroep ingesteld. Tijdens de procedure heeft verweerder op 26 januari 2022 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen, waarbij eiser alsnog een IVA-uitkering is toegekend, met terugwerkende kracht vanaf 8 mei 2011.

Naar aanleiding van deze toekenning heeft eiser zijn beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder de aanspraak op proceskosten niet heeft bestreden en heeft daarom verweerder veroordeeld in de kosten die eiser heeft gemaakt in verband met de behandeling van het beroep. De proceskosten zijn vastgesteld op € 759,00, en verweerder is ook verplicht het door eiser betaalde griffierecht van € 50,00 te vergoeden.

De uitspraak is gedaan door rechter J.R. van Es – de Vries en griffier mr. drs. N.L.K.J. Li. De beslissing is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om binnen zes weken verzet aan te tekenen tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/3360

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 februari 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M. Huisman),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. M.H.J. van Kuilenberg).

Procesverloop

Bij besluit van 3 december 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd aan eiser een uitkering op grond van de Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten (IVA) toe te kennen.
Bij besluit van 25 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Op 17 december 2021 heeft eiser een aanvullend beroepschrift met medische stukken ingediend.
Verweerder heeft hierop een gewijzigde beslissing op bezwaar van 26 januari 2022 genomen. Eiser is vanaf 8 mei 2011 alsnog een IVA-uitkering toegekend.
Naar aanleiding hiervan heeft eiser het beroep ingetrokken en verzocht om verweerder te veroordelen in de proceskosten.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. Eiser heeft bij intrekking van het beroep verzocht om vergoeding van de proceskosten. Eiser heeft het beroep ingetrokken omdat verweerder aan eiser is tegemoetgekomen. Verweerder heeft de in verband met de intrekking van het beroep gemaakte aanspraak op proceskosten niet bestreden. De rechtbank ziet dan ook aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
3. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 759,00 (één punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van €759,00 en een wegingsfactor 1).
4. De rechtbank wijst erop dat verweerder op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb, verplicht is het door eiser betaalde griffierecht van € 50,00 te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 759,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.R. van Es – de Vries, rechter, in aanwezigheid van
mr. drs. N.L.K.J. Li, griffier. De beslissing is uitgesproken op 14 februari 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
De rechter is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij deze rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.