ECLI:NL:RBMNE:2022:5230

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 december 2022
Publicatiedatum
8 december 2022
Zaaknummer
21/4641
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over bevoegdheid van de rechtbank in een geschil over zorgtoeslag terugvorderingen

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedateerd 9 december 2022, wordt de bevoegdheid van de rechtbank besproken in een geschil tussen eiser, een inwoner van Spanje, en de Belastingdienst/Toeslagen. Eiser had verzocht om kwijtschelding van terugvorderingen van zorgtoeslag over de jaren 2015, 2016 en 2017. Het primaire besluit van de Belastingdienst/Toeslagen om dit verzoek af te wijzen, werd op 3 juni 2021 in het bestreden besluit bevestigd. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarna de rechtbank op 1 september 2022 een hybride zitting heeft gehouden.

Tijdens de zitting heeft de gemachtigde van verweerder betoogd dat de rechtbank niet bevoegd is, omdat het besluit door de Ontvanger is genomen en de rechtbank Zeeland-West-Brabant bevoegd zou zijn. De rechtbank heeft echter geconcludeerd dat het primaire besluit door het juiste bestuursorgaan is genomen, namelijk de Directie Particulieren van de Belastingdienst/Toeslagen. De rechtbank heeft de gemachtigde van verweerder gevraagd om verduidelijking over de bevoegdheid van het bestuursorgaan dat het besluit op bezwaar heeft genomen.

De rechtbank heeft besloten het onderzoek te heropenen om meer duidelijkheid te krijgen over de bevoegdheid van de Ontvanger. De rechtbank heeft verweerder de gelegenheid gegeven om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Verweerder moet binnen twee weken meedelen of hij gebruik maakt van deze gelegenheid en heeft zes weken de tijd om het gebrek te herstellen. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/4641 T

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 december 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] (Spanje), eiser

en

Belastingdienst/Toeslagen, kantoor [locatie] , verweerder

(gemachtigde: [gemachtigde] ).

Procesverloop

Bij besluit van 3 december 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser om kwijtschelding van terugvorderingen van aan hem uitbetaalde zorgtoeslag 2015, 2016 en 2017 afgewezen.
In het besluit van 3 juni 2021 (bestreden besluit) is het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 1 september 2022 op een zogenoemde hybride zitting behandeld. De vrouw van eiser is daarbij online verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Bevoegdheid rechtbank
Allereerst moet de vraag worden beantwoord of de rechtbank bevoegd is om van deze zaak kennis te nemen. Naar aanleiding van de besluitvorming in het dossier en de door verweerder overgelegde stukken heeft de rechtbank aan verweerder vragen gesteld hierover op de zitting. De rechtbank heeft aan verweerder voorgehouden dat het primaire besluit is genomen door de Ontvanger
namensde Belastingdienst/Toeslagen en dat het bestreden besluit is genomen
namensde Ontvanger. De rechtbank heeft aan verweerder gevraagd welk bestuursorgaan volgens hem bevoegd is om de besluiten te nemen, en of deze rechtbank als gevolg daarvan naar de mening van verweerder bevoegd is om kennis te nemen van deze zaak.
De gemachtigde van verweerder heeft op de zitting in dit kader verklaard dat hij niet de Belastingdienst/Toeslagen vertegenwoordigt, maar de Ontvanger. Hij heeft aangegeven dat hij intern overleg heeft gehad met de Belastingdienst/Toeslagen en dat zij samen tot de conclusie zijn gekomen dat de Ontvanger procespartij in deze zaak is. Gelet op deze gang van zaken gaat de rechtbank er van uit dat de ter zitting verschenen gemachtigde zowel namens de Ontvanger als de Belastingdienst/Toeslagen bevoegd is om als procesvertegenwoordiger in deze zaak op te treden. Het was immers niet op voorhand voor verweerder duidelijk of de rechtbank zijn gedachtenlijn zou gaan volgen en toch heeft verweerder er voor gekozen deze gemachtigde naar de zitting te laten komen.
3. Volgens de gemachtigde van verweerder is deze rechtbank niet bevoegd om kennis te nemen van het geschil omdat het besluit is genomen namens de Ontvanger door het kantoor in Heerlen waardoor de rechtbank Zeeland-West-Brabant bevoegd zou zijn.
4. Verder heeft de rechtbank op de zitting aan eiser verzocht om te verduidelijken waar zijn beroep precies op ziet. De vrouw van eiser heeft uitgelegd dat zij primair verzoeken om kwijtschelding van de openstaande terugvorderingen zorgtoeslag 2015, 2016 en 2017. Indien dat niet mogelijk is wil eiser dat de bestaande betalingsregeling wordt aangepast.
5. De rechtbank heeft na de zitting het onderzoek gesloten. Na een nadere bestudering van het dossier en het besprokene ter zitting heeft de rechtbank echter besloten om het onderzoek te heropenen omdat zij nog vragen had aan verweerder over de bevoegdheid van het bestuursorgaan die de beslissing op bezwaar heeft genomen. Daartoe heeft de rechtbank aan de gemachtigde van verweerder verzocht om zijn standpunt dat het bestreden besluit terecht namens de Ontvanger is genomen te verduidelijken.
6. De gemachtigde van verweerder heeft op 19 en 20 september 2022 schriftelijk gereageerd. Hij wijst er op dat er volgens de Algemene wet op de inkomensafhankelijke regelingen (Awir) en de Leidraad Invordering 2008 door de Belastingdienst/Toeslagen een mandaat is verleend aan de Ontvanger ten aanzien van de invordering van toeslagschulden. [1] Omdat het bestreden besluit gaat over de invordering van dergelijke schulden is de Ontvanger bevoegd. De Directie Particulieren, gevestigd in Heerlen, mocht daarom het bestreden besluit nemen. Omdat eiser in het buitenland woont is dan op grond van artikel 8:7, tweede lid, van de Awb, de rechtbank Zeeland-West-Brabant bevoegd om kennis te nemen van dit geschil.
7. De rechtbank volgt de gemachtigde van verweerder niet in zijn standpunt. Hoewel hij terecht opmerkt dat uit artikel 79 van de Leidraad Invordering 2008 volgt dat de Belastingdienst/Toeslagen aan de bedoelde algemeen directeuren van de Ontvanger (onder andere de Directie Particulieren) mandaat heeft verleend om namens Belastingdienst/Toeslagen toeslagschuld in te vorderen, volgt daar niet uit dat dit ook uit naam van de Ontvanger moet gebeuren. In artikel 79 staat namelijk expliciet dat de algemeen directeuren in de uitoefening van deze invorderingstaak niet optreden in de hoedanigheid van de Ontvanger, maar als het bestuursorgaan Belastingdienst/Toeslagen. Dit is ook in lijn met het bepaalde in artikel 10:10 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waarin staat dat het bestuursorgaan die het mandaat verleent in alle gevallen verantwoordelijk blijft voor de gemandateerde werkzaamheden.
8. In zoverre is het primaire besluit naar het oordeel van de rechtbank door het juiste bestuursorgaan genomen. Het primaire besluit is namelijk genomen door de Directie Particulieren (de Ontvanger),
namensde directeur Toeslagen. Een dergelijke verwijzing staat echter niet in de ondertekening van de beslissing op bezwaar. Dat besluit is genomen “namens de Ontvanger”. De gemachtigde van verweerder heeft met zijn aanvullende toelichting geen eenduidig antwoord kunnen geven op de vraag waarom dit juist zou zijn.
Conclusie bevoegdheid rechtbank
9. Gezien het voorgaande had het bestreden besluit genomen moeten worden door Belastingdienst/Toeslagen. De Belastingdienst/Toeslagen is gevestigd in [locatie] . De rechtbank gaat er om die reden van uit dat de Belastingdienst/Toeslagen ook statutair gevestigd is in [locatie] . Verweerder heeft ook niet aangetoond dat dit anders moet zijn. Op grond van artikel 8:7, tweede lid, van de Awb is deze rechtbank daarom bevoegd.
Gevolgen voor de beslissing op bezwaar
10. Dit betekent inhoudelijk dat het bestreden besluit namens het verkeerde bestuursorgaan is genomen. Anders dan de gemachtigde van verweerder stelt blijft het bevoegde orgaan na mandatering de Belastingdienst/Toeslagen. Nu het besluit is genomen namens de Ontvanger kleeft er aan het bestreden besluit een bevoegdheidsgebrek.
11. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Dat herstellen kan door bekrachtiging van het bestreden besluit door het bevoegde bestuursorgaan.
12. Verder heeft verweerder, op de zitting toegezegd de huidige betalingsregeling van eiser nader te beoordelen aan de hand van de zogenoemde “menselijke maat”. Eiser heeft in dat kader al nadere informatie aan verweerder toegestuurd over zijn financiële situatie. Verweerder zal de rechtbank informeren over de uitkomst van deze beoordeling in het licht van het bestreden besluit (kan deze qua inhoud in stand blijven of niet?).
13. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen en het besluit desgewenst kan aanpassen op zes weken na verzending van deze tussenuitspraak.
14. Verweerder moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb én om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen en of hij het besluit wijzigt naar aanleiding van de door eiser aangevoerde financiële omstandigheden. Als verweerder gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
15. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- draagt verweerder op binnen twee weken de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van
mr.B.L. Kosterman-Meijer, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 9 december 2022.
De rechter is verhinderd
om de uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.

Voetnoten

1.Verweerder verwijst naar artikel 79 van de Leidraad Invordering 2008.