ECLI:NL:RBMNE:2022:5247

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 november 2022
Publicatiedatum
9 december 2022
Zaaknummer
546389 / HA RK 22-217
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen rechter in civiele procedure ongegrond verklaard

In deze wrakingszaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 22 november 2022 uitspraak gedaan over een verzoek tot wraking van mr. J.M. van Wegen, de behandelend rechter in een civiele procedure. Verzoekster, een B.V., had het wrakingsverzoek ingediend op grond van vermeende partijdigheid van de rechter. De verzoekster stelde dat de rechter haar verweer zou ontzeggen en dat er sprake was van ongepaste interacties met de gemachtigde van de eisers. Tijdens de zitting op 8 november 2022 werd het verzoek behandeld, waarbij de vertegenwoordigers van verzoekster aanwezig waren, maar de rechter niet. De wrakingskamer heeft de argumenten van verzoekster zorgvuldig onderzocht, maar concludeerde dat er geen bewijs was voor subjectieve of objectieve partijdigheid van de rechter. De wrakingskamer oordeelde dat de rechter zich correct had gedragen en dat haar vragen aan de gemachtigde van de eisers niet duidden op vooringenomenheid. De wrakingskamer verklaarde het verzoek tot wraking ongegrond en droeg de griffier op om deze beslissing aan alle betrokken partijen te communiceren. De procedure in de hoofdzaak zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing door het wrakingsverzoek.

Uitspraak

Beslissing
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
WRAKINGSKAMER
Locatie: Utrecht
Zaaknummer/rekestnummer: 546389 / HA RK 22-217
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van 22 november 2022
op het verzoek in de zin van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (verder: Rv) van:
[verzoekster] B.V.,
kantoorhoudende in [vestigingsplaats]
verder te noemen verzoekster,
vertegenwoordigd door [A] en [B] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de brief van de vertegenwoordigers van verzoekster van 15 oktober 2022 met daarin het wrakingsverzoek gericht tegen mr. J.M. van Wegen;
  • de schriftelijke reactie van mr. Van Wegen van 31 oktober 2022.
1.2.
Het wrakingsverzoek is op 8 november 2022 in het openbaar behandeld door de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken (hierna: de wrakingskamer). Bij de mondelinge behandeling zijn namens verzoekster verschenen de heer [A] en mevrouw [B] . Ook was de heer R.B.R. de Planque namens de betrokken partijen aanwezig. Mr. Van Wegen is met bericht van verhindering niet verschenen.
1.3.
De heer [A] heeft op de zitting aan de wrakingskamer gevraagd om een verschoningsverzoek in te dienen. Na beraad heeft de wrakingskamer laten weten geen aanleiding te zien om dit te doen. Vervolgens is overgegaan tot de inhoudelijke behandeling van het wrakingsverzoek.
1.4.
De uitspraak is bepaald op vandaag.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek tot wraking is gericht tegen mr. J.M. van Wegen als behandelend rechter (hierna: de rechter), in de kantonzaak met het zaaknummer 9990818 LC EXPL 22-1495 (hierna: de hoofdzaak). In deze zaak is verzoekster gedagvaard door de heer [C] en mevrouw [D] (hierna: eisers), voor wie mr. De Planque als gemachtigde optreed. Op 14 oktober 2022 is de zaak op zitting behandeld.
2.2.
Verzoekster heeft het volgende ten grondslag gelegd aan het wrakingsverzoek. Allereerst heeft de rechter een blijk van minachting gegeven aan de vertegenwoordigers van verzoekster door tegen mevrouw [B] te zeggen dat zij als rechter de spelregels bepaalt en dat als mevrouw [B] zich daar niet aan houdt dat de rechter verzoekster haar verder verweer zal ontzeggen. Verder had de rechter tijdens de zitting onderonsjes met de gemachtigde van eisers. De vragen die de rechter aan deze gemachtigde stelde waren bedoeld om steun te vinden bij eisers om zich legitiem in dat kamp te kunnen scharen. Ook toonde de rechter zich in het geheel niet geïnteresseerd in het verweer van verzoekster. De rechter liet weten dat verzoekster ervan uit kan gaan dat de vordering van eisers rechtsom of linksom zal worden toegewezen. Tot slot heeft de rechter aan verzoekster een dringende oproep gedaan om te schikken. Dit was voor verzoekster zinloos omdat al duidelijk was welke beslissing de rechter zou nemen. De rechter heeft namelijk zonder dat eerst aan partijen te vragen, en zonder voorbehoud een voorlopig oordeel gegeven en daarmee haar partijdigheid laten blijken. Verzoekster verwijst ter onderbouwing van die stelling naar de uitspraak van de wrakingskamer van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 5 juli 2018 (ECLI:NL:GHARL:2018:6181, r.o. 2.9.) Op grond van bovenstaande komt verzoekster tot de conclusie dat de vrees van subjectieve partijdigheid is ontstaan en dat een objectief oordeel niet meer kan worden verwacht.
2.3.
De rechter heeft niet berust in de wraking. In haar schriftelijke reactie stelt zij zich op het standpunt dat van enige vooringenomenheid, (schijn van) partijdigheid of belangenverstrengeling geen sprake is of is geweest. De rechter heeft aan mevrouw [B] aan het begin van de zitting laten weten dat partijen zich rechtstreeks tot de rechter mogen richten. Dat zijn de spelregels voor een zitting. Daaruit is geen minachting gebleken. Ook heeft de rechter niet gezegd dat verzoekster geen verweer meer zou mogen voeren. Verder zijn er geen onderonsjes geweest met de gemachtigde van eisers. Wel heeft de rechter vragen gesteld hoe de gemachtigde als advocaat tegen bepaalde punten aankeek. Deze vragen waren bedoeld om zich te informeren en niet om zich legitiem in het kamp van eisers te kunnen scharen. Namens verzoekster is op de zitting het verweer gevoerd dat de overeenkomst tussen de partijen was ontbonden. De rechter heeft aan partijen voorgehouden dat als een overeenkomst is ontbonden dat er in beginsel terugbetaald moet worden omdat er in dat geval zogenaamde ongedaanmakingsverbintenissen ontstaan. Daarmee heeft zij het juridisch kader voorgehouden en dat betekent niet dat zij het verweer van verzoekster niet serieus neemt. Dit is geen oordeel zonder voorbehoud en het is ook niet in het kader van een voorlopig oordeel gezegd. De rechter heeft aan verzoekster voorgehouden dat haar beroep op de bepaling in de algemene voorwaarden niet van toepassing lijkt te zijn. Als verzoekster het daar niet mee eens is, kan daarvoor niet het wrakingsmiddel worden aangewend. Wel heeft de rechter partijen laten weten dat er weldegelijk nog iets te schikken was. Dat heeft de rechter aan partijen gelaten.

3.De beoordeling

3.1.
Artikel 36 Rv bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
3.2.
De wrakingskamer onderzoekt in een wrakingsprocedure of de onpartijdigheid van de rechter schade lijdt. Een rechter wordt geacht onpartijdig te zijn tot het tegendeel vaststaat. Van dat laatste kan sprake zijn indien uit zijn overtuiging of gedrag persoonlijke vooringenomenheid tegenover een procespartij blijkt (subjectief criterium). Daarnaast kan een procespartij de indruk krijgen dat de rechter vooringenomen is (objectief criterium). Het gezichtspunt van de procespartij is hier van belang, maar speelt geen doorslaggevende rol. Beslissend is of de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd is. Komt vooringenomenheid of een gerechtvaardigd vermoeden daarvan vast te staan, dan lijdt de rechterlijke onpartijdigheid schade. De wrakingskamer zal het wrakingsverzoek aan de hand van de hiervoor genoemde maatstaven beoordelen.
3.3.
Volgens verzoekster is zowel sprake van subjectieve als objectieve onpartijdigheid. De wrakingskamer is niet gebleken dat sprake is van persoonlijke vooringenomenheid bij de rechter tegenover verzoekster. Onderzocht moet daarom worden of uit het optreden van de rechter blijkt dat zij vooringenomen is, of dat zij die schijn heeft gewekt. Naar het oordeel van de wrakingskamer is dat niet het geval.
geen verweer mogen voeren
3.4.
Uit het proces-verbaal van de zitting blijkt naar het oordeel van de wrakingskamer niet dat de rechter tegen verzoekster heeft gezegd dat haar verder verweer wordt ontzegd als verzoekster geen gehoor geeft aan de ‘spelregels’ van de zitting.
onderonsjes met de gemachtigde
3.5.
Uit het proces-verbaal van de zitting blijkt dat de rechter vragen heeft gesteld aan de gemachtigde van eisers naar aanleiding van het verweer van verzoekster. De rechter heeft deze vragen gesteld om zich te informeren, in het kader van hoor en wederhoor. Verder heeft de rechter aan beide partijen vragen gesteld. Uit de manier waarop deze vragen zijn gesteld blijkt niet dat sprake was van (de schijn van) vooringenomenheid.
niet willen luisteren naar het verweer van verzoekster en het geven van een ongevraagd voorlopig oordeel
3.6.
Ook hiervoor geldt dat uit het proces-verbaal niet blijkt dat de rechter niet heeft willen luisteren naar het verweer van verzoekster. De rechter heeft in reactie op de ingenomen stellingen van partijen voorgehouden wat de juridische consequenties daarvan zijn. In deze zaak zeggen eisers en verzoekster dat de overeenkomst is ontbonden. De rechter heeft het juridisch kader voorgehouden en uitgelegd wat het betekent als sprake is van een ontbonden overeenkomst. Deze uitleg is geen (ongevraagd) voorlopig oordeel, maar het voorhouden van het wettelijk kader en daarmee de juridische consequenties van de ingenomen standpunten in de hoofdzaak. Dat deze uitleg voor verzoekster niet welgevallig is, betekent nog niet dat de rechter daarom vooringenomen is of de schijn van vooringenomenheid heeft gewekt.
conclusie
3.7.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, zal de wrakingskamer het verzoek tot wraking ongegrond verklaren.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
verklaart het verzoek tot wraking ongegrond;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing te sturen aan verzoekster, de rechter waartegen het wrakingsverzoek is gericht, andere betrokken partijen, en aan de betrokken teamvoorzitter van het team Civiel recht, waarin de rechter werkzaam is, en de president van deze rechtbank;
4.3.
bepaalt dat de procedure van verzoekster met zaaknummer 9990818 LC EXPL 22-1495 moet worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. R.C. Stijnen, voorzitter, en mr. E.W.A. Vonk en mr. H.B.W. Beekman, als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. F.G.T. Russcher-Jansen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 22 november 2022.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.