ECLI:NL:RBMNE:2022:5276

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 november 2022
Publicatiedatum
12 december 2022
Zaaknummer
UTR 22/1537
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor het plaatsen van airco units op bedrijfspand

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 29 november 2022 uitspraak gedaan over de omgevingsvergunning voor het plaatsen van drie airco units op het dak van een bedrijfspand. De vergunninghouder, eigenaar van het pand, had op 31 januari 2020 een omgevingsvergunning aangevraagd, welke op 20 februari 2020 door het college van burgemeester en wethouders werd verleend. Tegen deze vergunning hebben vier eisers, bewoners van een nabijgelegen straat, bezwaar gemaakt. Het college verklaarde hun bezwaar ongegrond en handhaafde de vergunning, waarna de eisers beroep instelden bij de rechtbank.

De rechtbank heeft het beroep op 25 oktober 2022 behandeld. De eisers stelden dat de vergunning in strijd was met het Bouwbesluit 2021 en het Activiteitenbesluit milieubeheer, met name vanwege geluidsoverlast van de airco units. De rechtbank oordeelde echter dat het college de vergunning terecht had verleend, omdat er geen strijd was met de relevante toetsingsgronden uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De rechtbank concludeerde dat de geluidsnormen uit het Bouwbesluit alleen van toepassing zijn op aangrenzende percelen met een woonfunctie, en dat de beroepsgronden van de eisers niet opgingen.

De rechtbank verklaarde het beroep van de eisers [eiser 2], [eiser 3] en [eiser 4] niet-ontvankelijk, omdat zij te laat waren met hun beroep. Het beroep van eiser [eiser 1] werd ongegrond verklaard. De rechtbank benadrukte dat het college geen ruimte had voor een bredere belangenafweging dan de wettelijke kaders toestaan. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen ontvingen een afschrift van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/1537

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 november 2022 in de zaak tussen

1. [eiser 1],
2. [eiser 2],
3. [eiser 3],
4. [eiser 4]uit [woonplaats] , eisers,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [plaats](het college), verweerder
(gemachtigden: R.W. van Manen en H. van de Velden ).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[vergunninghouder]uit [plaats] (vergunninghouder).

Inleiding

Vergunninghouder is eigenaar van het bedrijfspand aan de [perceel] in [plaats] (het perceel). In dit pand is een hoveniersbedrijf gevestigd. Op 31 januari 2020 heeft vergunninghouder een omgevingsvergunning aangevraagd voor het plaatsen van drie airco units op het dak van het perceel (het bouwplan). Met het primaire besluit van 20 februari 2020 heeft het college de omgevingsvergunning verleend.
Eisers wonen allemaal aan de [straat] in [plaats] en hebben bezwaar gemaakt tegen de verleende omgevingsvergunning. In het besluit van 20 februari 2022 (bestreden besluit) heeft het college dat bezwaar ongegrond verklaard en de omgevingsvergunning in stand gelaten.
Vervolgens hebben eisers tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 25 oktober 2022 op zitting behandeld. Eiser [eiser 1] en de gemachtigden van het college waren hierbij aanwezig. Vergunninghouder was niet aanwezig.

Het geschil en beoordelingskader

1. Deze zaak gaat over de vraag of de verleende omgevingsvergunning voor het plaatsen van drie airco units op het dak van het perceel in stand kan blijven.
2. Het college heeft de omgevingsvergunning verleend voor de activiteit ‘bouwen’. In dat geval geldt het toetsingskader uit artikel 2.10 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Dit toetsingskader komt er kort gezegd op neer dat het college de omgevingsvergunning alleen toetst aan het Bouwbesluit, de bouwverordening, het bestemmingsplan en de redelijke eisen van welstand. Deze vier toetsingsgronden zijn zogenoemd limitatief en imperatief van aard. Dat betekent dat het college de omgevingsvergunning niet mag weigeren als er geen strijd is met deze toetsingsgronden.
3. Volgens het college is het bouwplan niet in strijd met één van de genoemde toetsingsgronden. Het college is dan ook verplicht om de gevraagde omgevingsvergunning te verlenen. Eisers zijn het hier niet mee eens en stellen dat het bouwplan in strijd is met het Bouwbesluit 2021 (het Bouwbesluit) en het Activiteitenbesluit milieubeheer (Activiteitenbesluit). Bij toetsing van deze besluiten volgt volgens eisers dat er sprake is van een overschrijding van de maximaal gestelde geluidsnorm.

Het oordeel van de rechtbank

Ontvankelijkheid van het beroep
4. Eiser [eiser 1] heeft ook namens eisers [eiser 2] , [eiser 3] en [eiser 4] beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De rechtbank heeft eiser [eiser 1] verzocht om een machtiging te verstrekken waaruit blijkt dat hij gemachtigd is om mede namens hen beroep in te stellen tegen het bestreden besluit. Die machtiging heeft de rechtbank op 18 oktober 2022 ontvangen. De rechtbank stelt echter vast dat het pro forma beroepschrift van 24 maart 2022 alleen door eiser [eiser 1] is ingediend. In het aanvullend beroepschrift van 6 mei 2022 is voor het eerst aangegeven dat eiser [eiser 1] ook namens de andere drie eisers beroep tegen het bestreden besluit instelt. Omdat het bestreden besluit op 21 februari 2022 is verzonden, had het beroep uiterlijk op 7 april 2022 moeten worden ingesteld. Eisers [eiser 2] , [eiser 3] en [eiser 4] zijn dus te laat met hun beroep. Er is ook geen geldige reden gegeven waarom zij niet eerder beroep hebben kunnen instellen. De rechtbank verklaart het beroep ingesteld door eisers [eiser 2] , [eiser 3] en [eiser 4] daarom niet-ontvankelijk. Alleen het beroep ingesteld door eiser [eiser 1] (hierna genoemd als eiser) kan in deze zaak inhoudelijk worden beoordeeld. Dat gaat de rechtbank hierna doen.
Het Bouwbesluit
5. Eiser stelt dat het bouwplan in strijd is met artikel 3.8, tweede lid, van het Bouwbesluit. Dit artikellid bepaalt dat geluid afkomstig van buiten opgestelde installaties voor warmte- of koudeopwekking (zoals warmtepompen en airco’s) niet meer dan 40 dB mogen produceren op de perceelsgrens met een perceel voor een andere woonfunctie. Eiser stelt dat uit het geluidsonderzoek van 20 oktober 2021 dat in zijn opdracht is uitgevoerd, blijkt dat deze norm wordt overschreden. Volgens eiser volgt uit de letterlijke tekst van artikel 3.8, tweede lid, van het Bouwbesluit niet dat de bescherming tegen geluidsoverlast van zulke installaties alleen geldt voor woningen onderling zoals het college stelt. Ter onderbouwing van zijn standpunt verwijst eiser naar de Nota van toelichting bij artikel 3.7 en 3.8 van het Bouwbesluit. [1] Daaruit volgt volgens eiser dat de bescherming tegen geluidsoverlast als bedoeld in artikel 3.8, tweede lid, van het Bouwbesluit ook geldt voor woonpercelen als die gelegen zijn naast een perceel met een gebruiksfunctie als bedrijf of kantoor zoals in deze zaak het geval is. Voor zover het standpunt van het college wel juist is, dan is volgens eiser artikel 3.8, eerste lid, van het Bouwbesluit van toepassing zoals dat blijkt uit het aansturingstabel bij artikel 3.7 van het Bouwbesluit.
6. De rechtbank oordeelt dat het college terecht heeft gesteld dat het bouwplan niet in strijd is met het Bouwbesluit. De rechtbank volgt de toelichting van het college dat het bij de gestelde norm van 40 dB in artikel 3.8, tweede lid, van het Bouwbesluit moet gaan om een perceelsgrens met een perceel waarop al een andere woonfunctie staat, of bedoeld is voor een andere woonfunctie. Dit volgt specifiek uit de Nota van toelichting bij het wijzigingsbesluit. [2] Deze toelichting is duidelijk en laat geen andere conclusie toe dan dat de geluidsnorm van 40 dB alleen geldt voor aangrenzende percelen die voor wonen zijn bestemd. Dit blijkt ook uit het aansturingstabel van artikel 3.7 van het Bouwbesluit, waaruit volgt dat artikel 3.8, tweede lid, van het Bouwbesluit alleen van toepassing is op woonfuncties. Dit betekent dat de maximale geluidsnorm van 40 dB niet geldt voor aangrenzende percelen met enerzijds een bedrijfsfunctie en anderzijds een woonfunctie zoals in deze zaak het geval is. Eisers verwijzing naar de Nota van toelichting op artikel 3.8 van het Bouwbesluit gaat niet op. Dat ziet namelijk op artikel 3.8, eerste lid, van het Bouwbesluit dat gaat over onder andere installaties in een verblijfsgebied. Deze situatie doet zich in deze zaak niet voor. Daarmee oordeelt de rechtbank dat van strijd met artikel 3.8 van het Bouwbesluit geen sprake is. De beroepsgrond slaagt niet.
Het Activiteitenbesluit
7. Eiser stelt verder dat hij vooral ’s nachts bij lage temperaturen geluidshinder ondervindt van de (tonale) bromtoon afkomstig van de airco units. Volgens eiser is er sprake van een overschrijding van de geluidsnormen van het Activiteitenbesluit. Hij verwijst daarvoor naar de geluidsmeting van [A] in opdracht van het college en naar het geluidsonderzoek van [B] van 20 oktober 2021 dat in eisers opdracht is uitgevoerd. Het geluidmeetrapport van H. van de Velden , dat ook in opdracht van het college is uitgevoerd, is volgens eiser niet relevant, omdat de airco units tijdens de metingen niet of zeer minimaal functioneerden. Het gebouw hoefde volgens eiser niet verwarmd te worden. Naar alle waarschijnlijkheid doordat het kantoorpersoneel wegens de coronamaatregelen thuis werkte en omdat de buitentemperatuur 13 graden was.
8. Deze beroepsgrond slaagt ook niet. Zoals ook op de zitting is besproken, staan de normen op grond van het Activiteitenbesluit niet als weigeringsgrond genoemd in artikel 2.10 van de Wabo. Deze normen mochten voor het college dus geen aanleiding vormen om de omgevingsvergunning te weigeren. De beroepsgronden van eiser kunnen daarom geen rol spelen bij deze beoordeling. De rechtbank voegt daar aan toe dat het eiser altijd vrij staat om bij het college een handhavingsverzoek in te dienen in het geval normen uit het Activiteitenbesluit niet worden nageleefd.
Belangenafweging
9. Eiser stelt tot slot dat het college ook een uitzondering had kunnen maken om ondanks dat het bouwplan wel voldoet aan de redelijke eisen van welstand toch een eigen belangenafweging te maken en de vergunning te weigeren. Eiser is het verder niet eens met het standpunt van het college dat de airco units niet aan de voorzijde van het gebouw geplaatst kunnen worden. Dit levert volgens eiser geen directe schade of overlast op. De belangen van de achtergelegen woonwijk hadden volgens eiser zwaarder moeten wegen dan het esthetisch belang van het bedrijfspand.
10. Wat eiser aanvoert, sluit niet aan bij het wettelijk toetsingskader van artikel 2.10 van de Wabo. Dit artikel biedt geen ruimte om de door eiser gewenste uitzondering te maken. Het college heeft geen mogelijkheid om een ruimer toetsingskader te hanteren en een belangenafweging te maken. De rechter moet die keuze van de wetgever respecteren. Ook is er geen ruimte om alternatieven af te wegen. Het college moet beslissen op de aanvraag zoals die is ingediend. Dat eiseres overlast ondervindt van het bouwplan is vervelend, maar voor het verlenen van de omgevingsvergunning is dit niet van belang. De rechtbank is gebonden aan het wettelijk toetsingskader en moet het bestreden besluit daaraan toetsen. Het plaatsen van drie airco units op het dak van het perceel, zoals hiervoor is overwogen, is niet in strijd met het Bouwbesluit en verder is niet gebleken dat één van de andere weigeringsgronden uit artikel 2.10 van de Wabo zich voordoet. Gezien het limitatieve-imperatieve karakter van dit toetsingskader is er dus maar één uitkomst mogelijk: de gevraagde omgevingsvergunning moet worden verleend.

Conclusie en gevolgen

11. De conclusie is dat er geen sprake is van een weigeringsgrond uit artikel 2.10 Wabo en dat het college de omgevingsvergunning voor het plaatsen van drie airco units op het dak van het perceel terecht heeft verleend. Het beroep van eiser is ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep voor zover het is ingesteld door eisers [eiser 2] , [eiser 3] en [eiser 4] niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep voor zover het is ingesteld door eiser [eiser 1] ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Azmi, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 29 november 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Staatsblad 2011, 416, pagina’s 253 en 254.
2.Het besluit van 3 juni 2020 tot wijziging van het Bouwbesluit 2012 en het Besluit bouwwerken leefomgeving in verband met het verbeteren van de veiligheid bij het bouwen en de veiligheid en gezondheid in bouwwerken en enkele andere wijzigingen (Staatsblad 2020, 189, pagina’s 25 en 26).