ECLI:NL:RBMNE:2022:533

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 februari 2022
Publicatiedatum
15 februari 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 4314
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van besluit tot toekenning bijstandsuitkering met toepassing van de kostendelersnorm

In deze zaak heeft eiseres, een alleenstaande vrouw die een kamer verhuurt, op 8 oktober 2020 bijstand aangevraagd. De gemeente Dronten, als verweerder, heeft haar bijstandsuitkering op 17 november 2020 toegekend, waarbij eiseres werd aangemerkt als belanghebbende met één kostendelende medebewoner. Eiseres was het niet eens met deze beslissing en heeft bezwaar gemaakt, omdat zij meende dat de uitzondering van artikel 19a lid 1 onder b van de Participatiewet van toepassing was. Het bezwaar werd op 15 september 2021 ongegrond verklaard, waarna eiseres beroep instelde bij de rechtbank.

De rechtbank heeft het beroep op 11 januari 2022 behandeld. Eiseres stelde dat er wel degelijk sprake was van een commerciële huurrelatie, wat verweerder betwistte. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit gebrekkig gemotiveerd was, omdat verweerder de aanvraag aan strengere beleidsregels had getoetst dan waar eiseres recht op had. De rechtbank concludeerde dat de huurovereenkomst voldeed aan de eisen van de beleidsregels 2019 en dat de motivering van verweerder onvoldoende was om het bestreden besluit te dragen.

De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres. De uitspraak werd gedaan door mr. P. Lenstra, rechter, en is openbaar gemaakt op 15 februari 2022.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/4314

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 februari 2022 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats] , eiseres
(gemachtigde: mr. A. Stoel),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dronten, verweerder

(gemachtigde: C. Aa).

Inleiding en procesverloop

Eiseres heeft op 8 oktober 2020 bijstand aangevraagd. Eiseres is alleenstaand en verhuurt een kamer. Verweerder heeft de woonsituatie van eiseres en de huurrelatie onderzocht en vastgesteld dat:
  • er geen sprake is van kostgangerschap;
  • er geen sprake is van ‘commerciële huur’ in deze zin van artikel 19a lid 1 onder b PW zodat deze uitzondering niet van toepassing is.
Bij besluit van 17 november 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder een bijstandsuitkering toegekend aan Eiseres, waarbij verweerder Eiseres heeft aangemerkt als belanghebbende met één kostendelende medebewoner en haar bijstand heeft begroot op 50% van de toepasselijke norm.
Eiseres is het hier mee oneens en heeft bezwaar gemaakt. Zij vindt dat de uitzondering van artikel 19a lid 1 onder b wel moet worden toegepast.
Bij besluit van 15 september 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 11 januari 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde C. Aa.

Overwegingen

1. De belangrijkste beslissingen van de rechtbank zijn dat het beroep gegrond is, en dat de rechtbank het bestreden besluit vernietigt. Dat betekent dat eiseres gelijk krijgt en dat verweerder een nieuw besluit moet nemen. De rechtbank legt hierna uit waarom.
2. Het bestreden besluit gaat over de toekenning van een bijstandsuitkering met toepassing van de kostendelersnorm. Verweerder heeft vastgesteld dat de huurder op het woonadres van eiseres verblijft en staat ingeschreven. Ook heeft verweerder vastgesteld dat er geen sprake is van commerciële huur, en eiseres daarom wordt aangemerkt als belanghebbende met één kostendelende medebewoner.
3. De rechtbank overweegt dat de te beoordelen periode bij besluiten op aanvraag aanvangt op de datum van de aanvraag en duurt tot de datum waarop het primaire besluit wordt genomen. Dit volgt uit de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep. [1] De rechtbank zal de besluitvorming dan ook toetsen voor deze periode en gaat voorbij aan het standpunt van verweerder dat de periode in geding tot heden doorloopt omdat eiseres momenteel nog steeds bijstand ontvangt.
Standpunten van partijen
4.1
Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder de feiten onjuist heeft gekwalificeerd, omdat er wel sprake is van een commerciële huurdersrelatie. Dat onderbouwt eiseres als volgt. Eiseres heeft de huurprijs en huurvoorwaarden in overleg met Maatschappelijke Dienstverlening Flevoland (MDF) afgestemd op de destijds toepasselijke Beleidsregels individualisering uitkeringsnorm 2019 (beleidsregels 2019). Verweerder heeft ten onrechte de Beleidsregels maatwerk uitkeringsnorm Dronten 2021 (beleidsregels 2021) betrokken bij het de totstandkoming van het besluit. Eiseres was niet bekend met de beleidsregels 2021 en heeft de huurovereenkomst met de huurder daarom niet in overeenstemming kunnen brengen met de eisen van die nieuwe beleidsregels. Verder erkent eiseres erop dat de huurder soms een week of twee te laat is met het betalen van de huur, maar wijst zij erop dat er nooit een structurele huurachterstand bestaat en dat zij coulant is omdat huurder in verband met de coronacrisis een onregelmatig inkomen heeft.
3.2
Verweerder verwijst voor de motivering van het bestreden besluit naar het advies van de commissie bezwaarschriften. Op pagina 3 van dat advies schrijft de commissie hierover:
“(…). Het overgelegde huurcontract voldoet volgens de commissie niet aan alle voorwaarden van commerciële huur zoals dit in de artikelen 5 en 6 van de vermelde beleidsregels wordt bedoeld. Meer specifiek doelt de commissie op de volgende contra-indicaties:
  • Het huurcontract bevat geen bepalingen over het gebruik van de ruimten in de woning.
  • De bedongen huurprijs komt niet overeen met de feitelijke betalingen, die bovendien onderbroken zijn geweest. Het argument dat de bezwaarmaker op vakantie was en dat daardoor de betalingen onderbroken werden acht de commissie niet van belang omdat dit een huurder niet ontslaat van zijn betalingsverplichting.
  • Er zijn geen periodieke prijsindexeringen overeengekomen.
  • Er is niets in het huurcontract geregeld over sleutels, huisregels, een borg en het tijdstip en de wijze van betaling.
  • [Huurder](anonimisering rechtbank)
    woonde al langere tijd in de woning als vriend van de ex-partner van bezwaarmaker. (…).”
Op de zitting heeft verweerder hier nog aan toegevoegd dat de relatie tussen eiseres en de huurder ook in breder perspectief moet worden beoordeeld, gelet op de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB). Uit het totale plaatje blijkt volgens verweerder dat de relatie niet zuiver commercieel is.
Beoordelingskader
3.3
In artikel 22a, eerste lid, van de Participatiewet (PW) is bepaald hoe de bijstandsnorm wordt vastgesteld voor een bijstandsgerechtigde die een of meer kosten delende medebewoners heeft. In artikel 19a PW wordt gedefinieerd wat onder een kosten delende medebewoner moet worden verstaan en luidt (voor zover relevant in deze procedure):
1. In deze paragraaf wordt onder kostendelende medebewoner verstaan de persoon van 21 jaar of ouder die in dezelfde woning als de belanghebbende zijn hoofdverblijf heeft en niet:
(…)
b. op basis van een schriftelijke overeenkomst met de belanghebbende, waarbij een commerciële prijs is overeengekomen, als verhuurder, huurder, onderverhuurder, onderhuurder, kostgever of kostganger, niet zijnde een bloed- of aanverwant in de eerste of tweede graad van de belanghebbende, in dezelfde woning als de belanghebbende zijn hoofdverblijf heeft;
(…).
3.4
Verweerder heeft in artikel 6 van de beleidsregels 2019 vastgelegd aan welke eisen de (in artikel 19a PW bedoelde) commerciële huurovereenkomst moet voldaan. Dit artikel luidt:
Artikel 6 Eisen aan overeenkomst
1.
1. De (onder)huur- of kostgangersovereenkomst moet schriftelijk en op individuele basis vastgelegd zijn.
2.
2. Periodieke prijsverhogen blijken uit de overeenkomst of (kunnen) worden doorgevoerd.
3.
3. De kosten moeten aantoonbaar zijn, middels bewijs van betaling van ten minste:
a. de laatste drie maanden voor aanvraagdatum;
b. of vanaf datum inwoning.
Beoordeling
3.5
De rechtbank stelt voorop dat partijen het er over eens zijn dat in deze procedure, gelet op de periode in geding, alleen de beleidsregels 2019 relevant zijn. Uit het bestreden besluit blijkt dat verweerder de aanvraag (ook) heeft getoetst aan de beleidsregels 2021, die per januari 2021 van kracht zijn. Verweerder heeft tijdens de zitting toegelicht dat hij alleen de periode vanaf 2021 aan de beleidsregels 2021 heeft getoetst, maar dat in het bestreden besluit geen onderscheid is gemaakt in de periode vóór en na 2021. Het bestreden besluit is wat dat betreft niet deugdelijk gemotiveerd. De rechtbank overweegt dat verweerder de aanvraag van eiseres aan een (veel) strengere toets heeft onderworpen dan dat zij op basis van de beleidsregels 2019 had moeten doen.
3.6
De vraag is vervolgens of verweerder terecht heeft vastgesteld dat de huurovereenkomst niet voldoet aan de eisen van artikel 6 van de beleidsregels 2019. Verweerder voert op dit punt aan dat de huurder de huursom onregelmatig betaalt, en dat eiseres geen periodieke prijsverhogingen doorvoert. De rechtbank oordeelt dat deze motivering het besluit niet kan dragen. Artikel 6 van de beleidsregels 2019 schrijft niet voor dat de huur altijd tijdig moet worden betaald en de verklaring van eiseres (dat zij, gelet op de gevolgen van de coronacrisis voor huurder, coulant is) is door verweerder niet weersproken en kennelijk ook niet betrokken in zijn besluit. Verder blijkt uit de gang van zaken vóór de bijstandsaanvraag dat periodieke huurverhogingen wel kunnen worden doorgevoerd. Destijds heeft eiseres immers de huurprijs verhoogd. Daarmee voldoet de huurovereenkomst aan de eis van artikel 6 lid 2 beleidsregels 2019.
3.7
Verweerder heeft verder nog aangevoerd dat op grond van de jurisprudentie van de CRvB de huurovereenkomst in breder perspectief moet worden bekeken en dat die – alle elementen bij elkaar genomen – niet zuiver commercieel is. De rechtbank oordeelt dat deze onderbouwing te algemeen is om het bestreden besluit te kunnen dragen. Verweerder heeft onvoldoende gespecificeerd op welke jurisprudentie hij doelt, en in verband met welke omstandigheden van dit geval hij een beroep doet op die jurisprudentie. Daarom gaat de rechtbank aan deze stelling voorbij.
3.8
De beroepsgrond slaagt en het beroep is dan ook gegrond. Het bestreden besluit is gebrekkig gemotiveerd en moet wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht worden vernietigd. De rechtbank zal verweerder opdragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen. De rechtbank ziet geen aanleiding voor toepassing van een bestuurlijke lus of een andere manier van finale geschilbeslechting omdat verweerder nog nader onderzoek moet doen. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
4. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt. Verder veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,00 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op aan eiseres het door haar betaalde griffierecht te vergoeden ten bedrage van € 45,00;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.518,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. Lenstra, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Vranken, griffier. De beslissing is uitgesproken op 15 februari 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld: CRvB 27 juli 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1867