ECLI:NL:RBMNE:2022:536

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 februari 2022
Publicatiedatum
15 februari 2022
Zaaknummer
UTR 21/2013
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen terugvordering NOW1-regeling door eiseres

In deze zaak heeft eiseres, een kapsalon, beroep ingesteld tegen de beslissing van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, vertegenwoordigd door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, om een eerder verstrekt voorschot van € 15.837,- terug te vorderen. Eiseres had op 6 april 2020 een aanvraag ingediend voor een tegemoetkoming op basis van de NOW1-regeling. De minister besloot op 10 april 2020 dat eiseres recht had op een tegemoetkoming van € 19.796,-, waarvan € 15.837,- als voorschot werd uitbetaald. Echter, na de definitieve vaststelling op 18 februari 2021, werd vastgesteld dat eiseres geen recht had op de tegemoetkoming op basis van het werkelijke omzetverlies, wat resulteerde in de terugvordering van het voorschot.

De rechtbank heeft op 8 februari 2022 geoordeeld dat de minister terecht heeft besloten dat eiseres geen recht heeft op de tegemoetkoming en dat het voorschot teruggevorderd kan worden. Eiseres voerde aan dat de daling van de loonsom het gevolg was van omstandigheden buiten haar invloedssfeer, maar de rechtbank oordeelde dat de NOW-regeling een generiek karakter heeft en dat er geen rekening gehouden kan worden met individuele omstandigheden. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van een boete of fraude en dat eiseres het voorschot moest terugbetalen. De beroepsgronden van eiseres werden ongegrond verklaard en de rechtbank besloot dat er geen proceskostenveroordeling plaatsvond.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/2013

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 februari 2022 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats] , eiseres
,
en

de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

namens deze de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. F.A.M. Delfgaauw).

Inleiding

1.1.
Op 6 april 2020 heeft eiseres een aanvraag gedaan voor een tegemoetkoming op basis van de NOW1-regeling voor het loonheffingsnummer [nummer] .
Op 10 april 2020 heeft verweerder beslist dat eiseres een tegemoetkoming krijgt van
€ 19.796,-, waarvan een bedrag van € 15.837,- bij wijze van voorschot wordt uitbetaald.
1.2.
Op 10 februari 2021 heeft eiseres een aanvraag gedaan voor de definitieve vaststelling van het subsidiebedrag. Met het besluit van 18 februari 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder beslist dat eiseres geen recht heeft op een tegemoetkoming op basis van het werkelijke omzetverlies over de periode van maart tot en met mei 2020 gelet op de loonsom van januari 2020. Het werkelijke percentage omzetverlies is namelijk 43% en de loonsom in de periode van maart tot en met mei 2020 is lager dan driemaal de loonsom van januari 2020. Dat betekent dat eiseres het ontvangen voorschot van € 15.837,- aan verweerder terug moet betalen.
1.3.
Met het besluit van 17 maart 2021 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
1.4.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
De zitting heeft plaatsgevonden op 22 november 2021 door middel van een Skype-verbinding. Eiseres is persoonlijk verschenen, bijgestaan door de heer [A] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Het geschil
2. Tussen partijen is in geschil of verweerder terecht heeft beslist dat eiseres geen recht heeft op een tegemoetkoming op basis van de NOW1-regeling op grond waarvan eiseres het ontvangen voorschot van € 15.837,- terug moet betalen.
3. Tussen partijen is geen geschil over het rekenkundige deel van de definitieve vaststelling van het subsidiebedrag. Eiseres stelt dat in de terugvordering een bedrag van
€ 7.407 zit dat volgens haar een boete is. Hier is zij het niet mee eens.

Beoordeling door de rechtbank

Beoordelingskader
4. Bij haar beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het wettelijk kader in deze zaak de NOW1-regeling is. Uit artikel 10, tweede lid, van deze regeling volgt dat voor de berekening van de hoogte van het bedrag van de subsidieverlening wordt uitgegaan van het loon over het eerste aangiftetijdvak van 2020, te weten januari 2020. Bij de definitieve berekening wordt gekeken naar de loonsom van maart tot en met mei 2020. Als de opgetelde loonsom van die maanden lager is dan drie keer de loonsom in januari 2020, dan is het bedrag aan voorschot hoger dan het definitieve bedrag van de tegemoetkoming. In dat geval kan op grond van artikel 15 het verstrekte voorschot geheel of gedeeltelijk worden teruggevorderd.
Daling van de loonsom
5. Eiseres voert aan dat zij er niets aan kan doen dat twee medewerkers respectievelijk op 18 december 2019 en 18 januari 2020 zelfstandig ontslag hebben genomen. Volgens eiseres is de loonsom gedaald door een reden die buiten haar invloedssfeer ligt. Op de zitting heeft eiseres nog toegelicht dat het lijkt alsof verweerder meent dat er sprake is van fraude. Eiseres wist op het moment dat de arbeidsovereenkomsten eindigden nog niet dat er een coronacrisis zou ontstaan en als gevolg daarvan de kapsalon gesloten moest worden. Daarom is de door verweerder aan haar opgelegde sanctie van € 7.407,- niet in lijn met de geest van de NOW1-regeling. Ter onderbouwing van haar standpunt verwijst eiseres naar de brief met vragen van het lid van de Tweede Kamer [naam] aan verweerder van 19 februari 2021.
6. De rechtbank stelt voorop dat uit de nota van toelichting blijkt dat de NOW-regeling een noodmaatregel is waarbij snel aan een zeer groot aantal werkgevers duidelijkheid moest worden verschaft over de aard en de inhoud van de regeling. Hierdoor heeft de regeling noodgedwongen een generiek en grofmazig karakter en kan niet steeds maatwerk worden geboden. Voor eiseres brengt dat met zich mee dat verweerder geen rekening kan houden met de omstandigheid dat de loonsom is gedaald door een reden die buiten haar invloedssfeer ligt.
7.1.
De rechtbank concludeert dat geen sprake is van een boete die aan eiseres is opgelegd. Eiseres dient alleen het ontvangen bedrag aan voorschot van € 15.837,- aan verweerder terug te betalen. In de berekening van de definitieve vaststelling staat het door eiseres aangehaalde bedrag van € 7.407,- aangegeven als zijnde een afwijkende loonsom. Dat betreft dus geen sanctie. Ook is niet gebleken dat verweerder zich op het standpunt stelt dat eiseres heeft gefraudeerd. De rechtbank concludeert eveneens dat geen sprake is van fraude.
7.2.
Verder overweegt de rechtbank dat met het verstrekte voorschot het recht op een subsidie nog niet vaststond. Dit was pas het geval met het primaire besluit, waarin de definitieve vaststelling van het subsidiebedrag is berekend. Verweerder heeft met zijn brief van 2 juni 2020 eiseres erop geattendeerd dat bij de definitieve berekening kan blijken dat het aan haar verstrekte voorschot te hoog is vastgesteld. In dat verband heeft hij eiseres aangeraden om rekening te houden met een eventuele terugvordering daarvan in geval van een afnemende loonsom.
7.3.
Daarnaast biedt verweerder de mogelijkheid om de terugbetaling van het ten onrechte ontvangen bedrag aan voorschot over een langere termijn te verdelen. [1] De rechtbank stelt vast dat verweerder eiseres hierover in de brief van 23 februari 2021 heeft geïnformeerd.

Conclusie

8. De beroepsgronden slagen niet. Verweerder heeft terecht beslist dat eiseres geen recht heeft op een tegemoetkoming op basis van de NOW1-regeling en verweerder was bevoegd het ontvangen voorschot van € 15.837,- te vorderen.
9. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door R. in 't Veld, rechter, in aanwezigheid van
mr. L.M.A. Koeman, griffier. De beslissing is uitgesproken op 8 februari 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
de rechter is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Zie de brief van minister Koolmees van 3 december 2020 die op 15 december 2020 naar de