Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
- de dagvaarding met 4 producties is op 16 augustus 2021 bij [gedaagde] bezorgd,
- [gedaagde] heeft schriftelijk op de dagvaarding gereageerd (conclusie van antwoord). Hij heeft de producties 1a t/m 7 bijgevoegd,
- [eiseres] heeft ten behoeve van de op 17 juni 2022 geplande mondelinge behandeling de aanvullende producties 5 en 6 toegestuurd,
- de mondelinge behandeling is niet gehouden. De kantonrechter heeft bepaald dat de procedure schriftelijk zal worden voortgezet,
- vervolgens heeft [eiseres] schriftelijk gereageerd (conclusie van repliek),
- [gedaagde] heeft als laatste schriftelijk gereageerd (conclusie van dupliek),
- de kantonrechter heeft bepaald dat op 16 november 2022 vonnis zal worden gewezen. De vonnisdatum is nader bepaald op vandaag.
2.De feiten
3.De vordering en het verweer
na aanvangvan de huur moet worden gedaan. Volgens [eiseres] heeft zij met [gedaagde] echter een huurovereenkomst gesloten voor de bepaalde tijd van 12 maanden die van rechtswege eindigt, als bedoeld in de Wet doorstroming huurmarkt, ofwel artikel 7:271 lid 1, tweede volzin. Zij heeft haar verzoek aan de Huurcommissie dus wel op tijd, namelijk binnen de wettelijke termijn van 6 maanden
na het eindevan de huur, ingediend. [eiseres] vraagt de kantonrechter om de all-in prijs te splitsen en de kale huurprijs daarna alsnog te toetsen op redelijkheid. Die toetsing moet er volgens haar toe leiden dat de redelijke aanvangshuurprijs wordt vastgesteld op € 264,91. Daarvan uitgaande heeft zij aan [gedaagde] een bedrag van € 6.181,08 teveel heeft betaald (te weten 12 maal de betaalde huur van € 780,00 per maand minus de na toetsing vastgestelde huur van 12 maal € 264,91 per maand), aldus [eiseres] .
4.De beoordeling
na afloopvan de huur worden ingediend, terwijl dat bij een huurovereenkomst voor onbepaalde tijd 6 maanden
na aanvangvan de huur is. De Huurcommissie heeft geoordeeld dat sprake is van een huurovereenkomst voor
onbepaaldetijd en dat [eiseres] op 4 januari 2021 dus te laat was met haar verzoek tot toetsing van de aanvangshuurprijs.
nietziet op gebruik van woonruimte naar zijn aard van korte duur. Het volgende is daartoe redengevend.
nietvoor korte duur, zoals bepalingen omtrent de wijze van oplevering van het gehuurde bij het einde van de huur en de betaling en retournering van een waarborgsom. Verder staat vast dat [eiseres] in het gehuurde haar hoofdverblijf heeft gehad gedurende 12 maanden en dat zij daar heeft verbleven niet wegens vakantie, maar wegens haar studie aan de universiteit. Zij mocht (onder voorwaarden) in het gehuurde gasten ontvangen en laten overnachten (artikel 1.2. van het huurcontract), en zij moest volgens de huisregels bijdragen aan de wekelijkse schoonmaak van het gehuurde, waaronder de gemeenschappelijke ruimtes (artikel 5 van het huurcontract). Dit alles past niet bij een gebruik van woonruimte naar zijn aard van korte duur, als bedoeld in lid 2 van artikel 7:232 van het BW.
bepaaldetijd van 12 maanden en dat deze kwalificeert als een huurovereenkomst voor woonruimte volgens de tweede volzin van lid 1 van artikel 7:271 van het BW. Het volgende is daartoe redengevend.
(“automatically”), zonder dat opzegging nodig is. Verlenging van de huur is volgens het huurcontract niet mogelijk, anders dan door tenminste drie maanden voor het einde van de contractsperiode schriftelijk een nieuwe overeenkomst te sluiten (artikelen 2 en 12 van het huurcontract, zie hiervoor onder 2.2.). [gedaagde] heeft [eiseres] binnen de wettelijke termijn geïnformeerd over het einde van de huur (zie hiervoor onder 2.3.). De huurovereenkomst is dan ook op 31 augustus 2020 van rechtswege geëindigd.
onbepaalde tijd. Het enkele feit dat [gedaagde] , naar hij stelt,
niet heeft bedoeldeen huurovereenkomst in de zin van artikel 7:271 lid 1, tweede volzin, van het BW te sluiten, kan evenmin tot de conclusie leiden dat de huurovereenkomst als een huurovereenkomst voor
onbepaalde tijd moet gelden. Niet alleen [eiseres] , die het gehuurde op 31 augustus 2020 heeft ontruimd en verlaten zonder voorafgaande opzegging, maar ook [gedaagde] is er namelijk van uit gegaan dat de huurovereenkomst op 31 augustus 2020 van rechtswege, zonder opzegging, zou eindigen. Dat blijkt uit zijn Whats-App-bericht aan [eiseres] van 1 juli 2020, waarin hij haar herinnert aan het einde van de huur op 31 augustus 2020 (zie onder 2.3.). Omdat [gedaagde] [eiseres] op tijd heeft geïnformeerd over het einde van de huur is de huurovereenkomst op grond van het bepaalde in artikel 7:271 lid 1 BW
nietvoor onbepaalde tijd verlengd, maar op 31 augustus 2020 geëindigd. Voor de kwalificatie van de huurovereenkomst is niet van doorslaggevend belang dat – zoals [gedaagde] heeft aangevoerd – in het huurcontract geen bepaling is opgenomen die hem verplicht om [eiseres] op tijd te informeren over het einde van de huur, als bedoeld in artikel 7:271 lid 1 van het BW. De betreffende wettelijke bepaling waarop [gedaagde] doelt geldt ook tussen partijen zonder dat deze expliciet in het huurcontract is vermeld. Van een
verplichtingvoor de verhuurder is overigens geen sprake. Als de verhuurder de huurder niet (op tijd) informeert heeft dat alleen tot gevolg dat de huurovereenkomst niet van rechtswege eindigt, maar voor onbepaalde tijd wordt verlengd.
- € 240,00 griffierecht;
- € 10,21 informatiekosten;
- € 498,00 salaris gemachtigde (2 punten x het tarief van € 249,00).