Uitspraak
1.Procesverloop
2.Beoordeling
3.Beslissing
[betrokkene], geboren op
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 14 november 2022 een beschikking gegeven inzake een zorgmachtiging voor een betrokkene, geboren in 1964 in Polen. De officier van justitie had op 5 oktober 2022 een verzoek ingediend voor het verlenen van een zorgmachtiging op basis van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). Dit verzoek was onderbouwd met diverse medische documenten, waaronder een medische verklaring en een zorgplan. Tijdens de mondelinge behandeling op 26 oktober 2022 was er geen vertegenwoordiger van de zorgaanbieder aanwezig, wat leidde tot uitstel van de behandeling. Op 14 november 2022 vond de voortzetting van de mondelinge behandeling plaats, waarbij de rechtbank de advocaat van de betrokkene, een psychiater en een verpleegkundige hoorde. De betrokkene zelf was niet verschenen, wat de rechtbank interpreteerde als een weigering om gehoord te worden.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de betrokkene lijdt aan een schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis, wat leidt tot ernstig nadeel, waaronder verwaarlozing en maatschappelijke teloorgang. De rechtbank concludeerde dat er geen mogelijkheden voor passende zorg op vrijwillige basis zijn, aangezien de betrokkene geen ziektebesef of -inzicht heeft en behandeling weigert. De advocaat van de betrokkene voerde aan dat zij wilsbekwaam was in haar verzet tegen verplichte zorg, maar de rechtbank ging hier niet in mee, verwijzend naar de verklaring van de psychiater die stelde dat de betrokkene niet in staat was tot een redelijke waardering van haar belangen.
De rechtbank heeft uiteindelijk de zorgmachtiging verleend voor de duur van twaalf maanden, waarbij onderscheid werd gemaakt tussen ambulante en klinische verplichte zorg. De rechtbank oordeelde dat de verzochte vormen van verplichte zorg noodzakelijk waren om het ernstig nadeel te voorkomen en dat er geen minder bezwarende alternatieven beschikbaar waren. De beschikking werd mondeling gegeven door rechter G. van de Beek en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier E. Berghuis.