ECLI:NL:RBMNE:2022:5444

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 november 2022
Publicatiedatum
16 december 2022
Zaaknummer
UTR 22/3997
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op bezwaar tegen lichte toets compensatie kinderopvangtoeslag

In deze zaak heeft eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. R. Grijpstra, beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door de Belastingdienst/Toeslagen op haar bezwaar van 18 januari 2022. Dit bezwaar betreft de lichte toets compensatie kinderopvangtoeslag. De rechtbank heeft op 28 november 2022 uitspraak gedaan in deze enkelvoudige kamer. Eiseres stelt dat de Belastingdienst niet op tijd heeft beslist, terwijl verweerder aanvoert dat het bezwaar niet meer relevant is omdat eiseres inmiddels compensatie van € 61.139,- heeft ontvangen. De rechtbank oordeelt echter dat de Belastingdienst wel degelijk op het bezwaar moet beslissen zolang dit niet is ingetrokken.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de ingebrekestelling door eiseres niet prematuur was en dat het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit ontvankelijk is. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Belastingdienst niet tijdig op het bezwaar heeft beslist en dat eiseres recht heeft op een besluit. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen twee weken na de uitspraak alsnog een besluit op het bezwaar bekend te maken. Tevens is er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Eiseres heeft recht op vergoeding van de proceskosten tot een bedrag van € 379,50 en het betaalde griffierecht van € 50,- moet ook worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/3997

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 november 2022 in de zaak tussen

[eiser 1] ,in zijn hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van
[eiser 2], uit [woonplaats] ,
(gemachtigde: mr. R. Grijpstra),
en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder(gemachtigde: [gemachtigde] ).

Inleiding

Deze uitspraak gaat over het beroep dat Vorswijk (hierna: eiseres) heeft ingesteld, omdat verweerder volgens haar niet op tijd heeft beslist op haar bezwaar van 18 januari 2022 tegen de lichte toets compensatie kinderopvangtoeslag.
Op 19 oktober 2022 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft vervolgens een reactie gegeven op het verweerschrift.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. [1]
2. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld. [2] Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen. [3] Heeft eiseres nog belang bij een besluit op haar bezwaar?
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat een besluit op bezwaar niet meer relevant is, omdat aan eiseres inmiddels in het kader van de integrale herbeoordeling compensatie is toegekend van € 61.139,-. De rechtbank volgt verweerder hierin niet. De omstandigheid dat aan eiseres inmiddels een compensatie is toegekend, betekent niet dat verweerder niet meer op haar bezwaar zou hoeven te beslissen. Dat moet hij wel zolang eiseres haar bezwaar niet intrekt. Als verweerder van mening is dat eiseres geen belang meer heeft bij een besluit op haar bezwaar, kan verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk verklaren.
Heeft eiseres de ingebrekestelling prematuur gedaan?
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres heeft nagelaten de gronden van bezwaar aan te vullen en dat er daarom geen besluit op bezwaar kan en mag worden genomen. De ingebrekestelling is volgens hem prematuur en het beroep tegen het niet tijdig beslissen is om die reden niet-ontvankelijk.
5. Omdat verweerder bij het ontbreken van gronden het bezwaar na een verzuimherstel niet-ontvankelijk kan verklaren, volgt de rechtbank verweerder niet in zijn standpunt dat hij door toedoen van eiseres niet in staat is een besluit te nemen. Verweerder heeft niet tijdig op het bezwaar beslist en omdat twee weken zijn verstreken sinds verweerder in gebreke is gesteld, is het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit terecht ingediend en ontvankelijk.
6. Eiseres heeft het bezwaarschrift ingediend op 18 januari 2022. Verweerder moet binnen zes weken beslissen, gerekend vanaf het moment waarop de bezwaartermijn voorbij is. Omdat er een adviescommissie is, geldt in dit geval een termijn van twaalf weken.
7. Verweerder heeft binnen deze termijn niet op het bezwaar beslist. Eiseres heeft meer dan twee weken na de ingebrekestelling, te weten bij brief van 9 september 2022, door de rechtbank ontvangen op 12 september 2022, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar bezwaar.
8. Het beroep is kennelijk gegrond.
Verweerder moet alsnog een besluit nemen
9. Omdat verweerder nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb bepaalt de bestuursrechter, als het beroep gegrond is en nog geen besluit is bekendgemaakt, dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt. In bijzondere gevallen kan de bestuursrechter op grond van het derde lid een andere termijn stellen. De rechtbank ziet geen aanleiding om toepassing te geven aan het derde lid en bepaalt dat verweerder binnen twee weken na deze uitspraak een besluit moet nemen. Verweerder heeft verweerder in dit geval geen bijzondere omstandigheden genoemd die tot een andere termijn zouden moeten leiden.
10. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-. Dit is het uitgangspunt voor dit soort zaken en de rechtbank ziet geen reden om hier in dit geval van af te wijken.
Proceskosten en griffierecht
10. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 1 punt op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,-), bij een wegingsfactor 0,5. Toegekend wordt € 379,50.
10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op uiterlijk twee weken na verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op bezwaar bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 379,50;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra, rechter, in aanwezigheid van mr. M.L. Bressers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 november 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 6:2, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb.
3.Artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.