ECLI:NL:RBMNE:2022:5492

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 november 2022
Publicatiedatum
19 december 2022
Zaaknummer
UTR 22 / 3891
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek om proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft verzoekster, woonachtig in [woonplaats], beroep ingesteld tegen de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, omdat deze volgens verzoekster niet tijdig had beslist op haar bezwaarschrift van 8 juli 2021. Verweerder heeft op 19 augustus 2022 een beslissing genomen op het bezwaar, waarna verzoekster het beroep heeft ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld om op dit verzoek te reageren, maar verweerder heeft hierop niet gereageerd.

De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling. De rechtbank overweegt dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb, en dat de rechtbank op verzoek van de indiener het bestuursorgaan kan veroordelen in de proceskosten als het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan het beroep.

In dit geval is de rechtbank van oordeel dat verweerder tegemoet is gekomen aan het beroep van verzoekster. Het verzoek om proceskostenveroordeling wordt als kennelijk gegrond toegewezen. De rechtbank stelt de proceskosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 379,50. Daarnaast wijst de rechtbank erop dat verweerder verplicht is het door verzoekster betaalde griffierecht van € 365,- te vergoeden. Verzoekster moet zich hiervoor tot verweerder wenden.

De rechtbank heeft de beslissing op 11 november 2022 uitgesproken, waarbij mr. M.C. Verra als rechter en mr. S. Westerhof als griffier aanwezig waren. Een afschrift van de uitspraak is verzonden aan de partijen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/3891

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 november 2022 in de zaak tussen

[verzoekster] , uit [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: A. van Lohuizen),
en

de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder.

Procesverloop

Op 9 augustus 2022 heeft verzoekster beroep ingesteld, omdat verweerder volgens haar niet op tijd heeft beslist op haar bezwaarschrift van 8 juli 2021.
Op 19 augustus 2022 heeft verweerder een beslissing op het bezwaar genomen.
Naar aanleiding hiervan heeft verzoekster het beroep ingetrokken met daarbij het verzoek verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek.
Verweerder heeft hierop niet gereageerd.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
2. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
3. Gelet op de gedingstukken en het hiervoor weergegeven procesverloop is verweerder tegemoet gekomen aan het beroep van verzoekster.
4. Het verzoek wordt als kennelijk gegrond toegewezen. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 379,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,- met een wegingsfactor 1/2).
5. De rechtbank wijst erop dat verweerder op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb verplicht is het door verzoekster betaalde griffierecht van € 365,- te vergoeden. Verzoekster zal zich hiervoor dan ook tot verweerder moeten wenden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 379,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Westerhof, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 11 november 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.