Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet. De voorzieningenrechter van de rechtbank kan op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter hebben verzoekers spoedeisend belang bij een beslissing op hun verzoek. De voorzieningenrechter beoordeelt vervolgens of het bezwaar van verzoekers een redelijke kans van slagen heeft, waardoor er aanleiding bestaat voor het treffen van een voorlopige voorziening.
3. Volgens de bestuurlijke rapportage van 6 oktober 2022 heeft de politie op 4 oktober 2022 de woning van verzoekers betreden in verband met een lopend onderzoek van de politie. Het betreft een benedenwoning van een appartementencomplex, bestaande uit een woonkamer met open keuken, twee slaapkamers, een interne berging, een badkamer en toiletruimte. In slaapkamer 1 werd op een tafel naast het bed een geldtelmachine aangetroffen. Ook werd een tas met daarin een in plastic huishoudfolie ingepakt contant geldbedrag van € 39.970,- aangetroffen. Op de slaapkamer lagen ook twee reiskoffers met kleding erin, waarvan één koffer was voorzien van een bagagelabel met daarop de naam van dhr. [verzoeker 1] en datum 13 september 2022. In slaapkamer 2, waar [verzoeker 1] sliep, lag op de kledingkast een tas met daarin een geldbedrag van € 55.000,-. In de meterkast werd een bigshopper en een plastic tas aangetroffen. In de bigshopper lag een doos met meerdere verpakte geldbundels. Dit betrof een bedrag van € 187.930,-. In de plastic tas lagen verpakkingsmaterialen, waaronder vacuümzakjes. Verder werden in de centrale verwarmingsruimte van de woning meerdere grote tassen en vuilniszakken aangetroffen waarin diverse verpakkingsmaterialen zaten, zoals tape in meerdere kleuren, latex ballonnen, lint, stempels en labelstickers. Tot slot lag erop de koelkast een zaklamp die ook een stroomstootwapen bleek te zijn. In totaal werd een geldbedrag van € 282.900,- in de woning aangetroffen.
4. Volgens de politie werden de aangetroffen vacuümzakjes vermoedelijk gebruikt om de geldbundels te verpakken. Daarnaast duidt de combinatie van een geldtelmachine en het (in plastic verpakt) gebundeld geld dat er in de woning grote geldbedragen werden verwerkt, die kennelijk werden verkregen vanuit crimineel handelen. In de handel in cocaïne gaan er onvoorstelbare geldbedragen om. De prijs van een blok cocaïne varieert afhankelijk van de vraag en het aanbod, waarvan de groothandelprijs voor cocaïne ligt tussen de € 25.000,- en € 35.000,- per kilo. Om deze handel in stand te laten hebben handelaren de beschikking over grote contante geldbedragen. Verder is bekend dat de verpakkingsmaterialen zoals tape, latex ballonnen, lint, stempels en labelstickers worden gebruikt voor het verpakken van blokken cocaïne. De stempels die werden aangetroffen waren van staal of plastic gefreesd. Daarvan is bekend dat deze worden gebruikt om vochtige cocaïne, welke in een mal wordt geperst, van een logo te voorzien. Ook werden de meerdere kleuren plastic tape vermoedelijk gebruikt om blokken cocaïne in te pakken. Daarvan is bekend dat door het inpakken de stempel op de cocaïne niet meer zichtbaar is, waardoor gebruik wordt gemaakt van etiketten of stickers om duidelijk te maken welke stempel op het blok cocaïne staat. Bij de aangetroffen spullen lagen meerdere stickervellen die dezelfde logo’s als opdruk hadden als de aangetroffen stempels. Op de stickervellen ontbraken enkele stickers. Ieder blok cocaïne krijgt zijn eigen sticker, waardoor duidelijk is dat er waarschijnlijk al tientallen blokken cocaïne zijn verwerkt.
5. In de bestuurlijke rapportage van 24 november 2022 is geconcludeerd dat uit nader onderzoek van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) is gebleken dat op de aangetroffen stempels resten van cocaïne en een divers pallet van specifieke versnijdingsmiddelen zijn aangetroffen. Dit duidt op een actief proces bij het maken van blokken cocaïne. Daarnaast is er informatie beschikbaar uit het lopende rechercheonderzoek dat vermoedelijk op enig moment in 2020 meer dan 70 pakken met kennelijk cocaïne in de woning aanwezig waren. Hierdoor is aannemelijk dat de woning al sinds 2020 fungeerde binnen het drugscircuit, waarbij er grote hoeveelheden verdovende middelen en geldbedragen lagen opgeslagen. Dit komt overeen met de aangetroffen situatie in 2022.
6. Verweerder heeft op grond van artikel 13b, eerste lid onder sub b, van de Opiumwet en de Beleidsregel bestuurlijke handhaving artikel 13b Opiumwet gemeente Utrecht (Beleidsregel) besloten om de woning voor zes maanden te sluiten wegens het aantreffen van goederen die in verband zijn te brengen met de voorbereidingshandelingen van de handel in harddrugs. Volgens verweerder is er sprake van een ernstige situatie gelet op de volgende (voor zover hier van belang zijnde) indicatoren genoemd in de Beleidsregel: b) de mate waarin de woning betrokken is bij, dan wel bekend staat als pand waar drugshandel of drugsbezit aanwezig is; c) wapenbezit als bedoeld in de Wet wapens en munitie; d) vermoedens van verwijtbaar gedrag van de huurders; f) de mate van gevaar voor risico voor het woon- of leefklimaat in de omgeving en/of omwonenden; i) de aard en hoeveelheid van de aangetroffen goederen; en j) de mate waarin de overtreder weet of het ernstige vermoeden heeft of had moeten hebben dat de aangetroffen goederen bestemd zijn tot het plegen van de in artikel 10 en 11 van de Opiumwet gestelde strafbare feiten. Het is aannemelijk dat de aangetroffen goederen in verband zijn te brengen met de handel in drugs. De woning levert daarom een gevaar op voor de openbare orde en het woon- en leefklimaat rond de woning en voor de gemeente Utrecht. Het is dan ook noodzakelijk om de woning tijdelijk te sluiten om de loop naar de woning eruit te halen en de naamsbekendheid daarvan als drugspand te doorbreken. Verder zijn er geen zwaarwegende belangen die maken dat verweerder af moet zien van de sluiting. Het algemene belang bij sluiting van de woning weegt volgens verweerder zwaarder dan het individuele belang van verzoekers bij het afzien van sluiting.
7. De sluiting van de woning zou plaatsvinden op 5 december 2022. Bij brief van 1 december 2022 heeft verweerder aan de voorzieningenrechter medegedeeld dat de uitvoering van de last onder bestuursdwang wordt opgeschort tot een week na de uitspraak van de voorzieningenrechter.
8. Verzoekers voeren aan dat verweerder niet bevoegd was om over te gaan tot sluiting van de woning. In de woning zijn geen drugs aangetroffen en daarnaast zijn er onvoldoende feiten bekend om te constateren dat verzoekers zich bezig zouden hebben gehouden met de handel in harddrugs, dan wel de voorbereidingshandelingen daartoe.
9. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder op grond van artikel 13b, eerste lid onder sub b, bevoegd was om tot sluiting van de woning over te gaan. Verweerder heeft op grond van de bevindingen in de bestuurlijke rapportages mogen concluderen dat er sprake was van strafbare voorbereidingshandelingen die in verband zijn te brengen met de handel in harddrugs. Dit ziet, enerzijds op het grote bedrag aan contant geld, en anderzijds op de aangetroffen verpakkingsmaterialen. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd dat het hebben van een grote hoeveelheid aan contant geld een belangrijk aanwijzing vormt voor betrokkenheid van het criminele circuit. Dit in combinatie met de aangetroffen goederen die bekend staan te worden gebruikt voor het verpakken van blokken cocaïne, maken dat aannemelijk is dat de woning een rol vervulde binnen de keten van de drugshandel. Dat er geen drugs zijn aangetroffen maakt dat niet anders.
10. De voorzieningenrechter ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de sluiting van de woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat en het herstel van de openbare orde en vervolgens of de sluiting van de woning evenredig en proportioneel is.
11. Verzoekers voeren aan dat verweerder volgens zijn beleid diende te volstaan met een minder vergaand middel. Verweerder heeft namelijk niet aannemelijk gemaakt dat de woning is gebruikt ten behoeve van vermeende handel van harddrugs. Van belang is dat het Openbaar Ministerie er niet voor heeft gekozen om verzoekers te vervolgen voor overtreding van de Opiumwet, maar slechts voor witwassen. Daarnaast zijn er geen kopers of andere betrokkenen gesignaleerd in de woning. Er is geen reden waarom de woning bekendheid zou genieten als drugspand of anderszins in verband staat met de georganiseerde criminaliteit. Verder staat vast dat er in de woning geen handelshoeveelheid drugs is aangetroffen, maar alleen sporen van cocaïne. Ook het feit dat verpakkingsmaterialen zijn aangetroffen, maakt niet dat sprake is van enige vorm van gevaarzetting of van activiteiten in relatie tot de drugshandel. In dit geval is er geen sprake van een woning waarvan de naamsbekendheid als drugspand moet worden doorbroken.
12. De voorzieningenrechter is van oordeel dat er voldoende omstandigheden zijn om de sluiting van de woning noodzakelijk te achten ter bescherming van het woon- en leefklimaat en herstel van de openbare orde. Tussen partijen is niet in geschil dat er geen handelshoeveelheid (hard)drugs in de woning is aangetroffen. Dit neemt niet weg dat op grond van de ernst en omvang van de overtreding het noodzakelijk kan zijn om over te gaan tot sluiting van de woning. Verweerder heeft op basis van de bevindingen mogen concluderen dat sprake is van een ernstige situatie, waarbij aannemelijk is dat de woning een rol speelde in de keten van de drugshandel. Daarbij staat centraal dat er een groot bedrag aan contant geld in de woning is aangetroffen. Aannemelijk is dat de woning als opslagplaats voor het geld diende, waarbij niet valt uit te sluiten dat derden weet hebben of krijgen van de aanwezigheid van het geld in de woning. De politie stelt dat opslagplaatsen van grote geldbedragen doelwitten zijn van concurrerende criminele organisaties, waarbij extreem geweld tegen personen en objecten niet worden geschuwd. De voorzieningenrechter acht dit aannemelijk. Dat nog niets is voorgevallen maakt dat niet anders. De opslag is bij de politie bekend geworden, zodat dit ook bij anderen bekend had kunnen worden. Dit brengt een risico met zich mee voor de directe omgeving van de woning en de wijk [locatie] die verweerder als kwetsbare wijk aanmerkt. Daarnaast zijn een stroomstootwapen en goederen aangetroffen die erom bekend staan te worden gebruikt voor het verwerken van cocaïne, namelijk (de combinatie van) vacuümzakjes, tape, latex ballonnen, lint, stempels en labelstickers. Uit een indicatieve test van de politie en uit nader onderzoek van het NFI blijkt dat op de stempels cocaïneresten aanwezig waren. Het NFI heeft er ook een divers pallet aan specifieke versnijdingsmiddelen op vastgesteld. Dit duidt erop dat deze stempels gebruikt zijn in een actief verwerkingsproces van cocaïne en dat de woning dus wegens de combinatie van aangetroffen goederen aan drugscriminaliteit is gelieerd. Dat verzoekers zelf hiervoor niet worden vervolgd maakt dat niet anders. Het gaat immers om de rol van de woning. Wel heeft verweerder in de ernst van de situatie mogen meewegen dat dhr. [verzoeker 1] een verwijt kan worden gemaakt omdat hij van de grote hoeveelheden geld in de woning op de hoogte moet zijn geweest.
13. Verder worden verzoekers niet in het standpunt gevolgd dat geen sprake is van verstoring van de openbare orde, omdat hun naaste buren hebben verklaard geen overlast te hebben ervaren. Verweerder mocht ervan uitgaan dat de buren geen kennis hadden van hetgeen zich in de woning bevond. Het ontbreken van kennis over een gevaarlijke situatie, maakt de situatie niet minder gevaarlijk. Het feit dat het gevaar nog niet was uitgemond in een incident, betekent niet dat de openbare orde niet ernstig onder druk stond. Ook dat is wat verweerder met een sluiting beoogt te herstellen.
14. Gelet op het voorgaande, heeft verweerder het noodzakelijk mogen vinden om over te gaan tot sluiting van de woning om de bekendheid van de woning als drugspand weg te nemen. Op die manier wordt de woning aan het drugscircuit onttrokken en de openbare orde hersteld. Verweerder kon in dit geval dan ook niet met een minder ingrijpend middel volstaan.
Evenredigheid en proportionaliteit van de sluiting
15. Verder voeren verzoekers aan dat de sluiting van de woning onevenredig is. Verweerder heeft ten onrechte niet in zijn beoordeling betrokken dat verzoekers geen alternatieve huisvesting hebben. Verweerder heeft ook geen alternatieven voorgesteld. Daarnaast worden ook de ouders en zus van dhr. [verzoeker 1] door het besluit geraakt, omdat zij wegens een woningruil tijdelijk in zijn woning verblijven en zij vanwege hun gezondheidssituatie niet in een noodopvang kunnen verblijven. De zus van dhr. [verzoeker 1] lijdt aan een ernstige vorm van kanker en zij moet in verband met haar medische behandelingen een stabiele woonsituatie hebben. Door de sluiting zal zij niet de ondersteuning krijgen die zij nodig heeft. Ook dhr. [verzoeker 2] moet in de woning blijven wonen om zijn zus te verzorgen die dichtbij hem woont. Verder is de sluiting onevenredig omdat stichting Mitros te kennen heeft gegeven dat zij de huurovereenkomst wenst te ontbinden als gevolg van de woningsluiting door verweerder.
16. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter hebben verzoeker onvoldoende omstandigheden naar voren gebracht waaruit blijkt dat de gevolgen van de sluiting onevenredig zwaar zijn ten opzichte van het doel waarvoor de maatregel is genomen. Het is inherent aan een sluiting dat de bewoners de woning moeten verlaten. Verzoekers hebben niet aannemelijk gemaakt dat zij geen alternatieve huisvesting hebben. Uit de bestuurlijke rapportage van 6 oktober 2022 blijkt dat er geen aanwijzingen waren dat dhr. [verzoeker 2] (de huurder) in de woning verbleef. Dit is door dhr. [verzoeker 2] bevestigd, aangezien hij zelf aan de politie heeft verklaard dat hij bij zijn zus woont. Verweerder heeft er dan ook vanuit mogen gaan dat de sluiting voor hem geen onevenredig zware gevolgen heeft. Daarbij komt dat de verhuurder heeft aangegeven dat de ontbinding van de huurovereenkomst niet afhankelijk is van de sluiting van de woning door verweerder. De verhuurder stelt dat hij zelf een zero-tolerance beleid voert en dat (omdat hij er zelf niet woonde) de woning werd gebruikt voor andere doeleinden dan waarvoor deze aan hem was verhuurd.
17. Dhr. [verzoeker 1] verblijft wel in de woning. Ook ten aanzien van hem zijn geen onevenredig zwaar getroffen belangen gebleken. Hij heeft stukken overgelegd waaruit blijkt dat zijn ouders in woningruil zijn gegaan. Omdat de nieuwe woning moet worden gerenoveerd, hebben de ouders en zus van dhr. [verzoeker 1] gekozen om bij hem te verblijven, zo stelt hij. Nog ervan afgezien dat de verhuurder heeft gesteld hiervoor geen toestemming te hebben gegeven, is niet aannemelijk gemaakt dat zij niet terecht kunnen in de nieuwe woning van zijn ouders tijdens deze renovatie. In de desbetreffende correspondentie vermeldt de verhuurder dat het onderhoud aan de woning in bewoonde staat plaatsvindt en dat het enige overlast kan veroorzaken. De voorzieningenrechter merkt verder op dat ter zitting ter sprake is gekomen dat de renovatie in januari 2023 klaar zal zijn. Daarop heeft verweerder gereageerd dat indien er enkele dagen tussen de woningsluiting en het einde van de renovatie zitten, verweerder daar een oplossing voor zal bieden. Ook uit de overige argumenten is naar voorlopig oordeel geen onevenredige benadeling gebleken.
18. Tot slot is naar voorlopig oordeel een sluiting van zes maanden ook niet onevenredig lang. Volgens het beleid van verweerder geldt in beginsel een sluitingstermijn van zes maanden bij ernstige situaties indien sprake is van verwijtbaar gedrag van de bewoners. Verweerder wordt gevolgd in het standpunt dat verzoekers, als hoofdbewoners, verantwoordelijk kunnen worden gehouden voor het gebruik van de woning. De goederen zijn in meerdere kamers en ruimtes van de woning getroffen, waaronder in de slaapkamer van dhr. [verzoeker 1] , waardoor in ieder geval aannemelijk is dat hij van de aanwezigheid daarvan op de hoogte was en hij dit in stand heeft gelaten. Hierdoor is het gevaar vergroot en mocht verweerder de duur van de sluiting conform het beleid noodzakelijk achten.
19. De voorzieningenrechter concludeert dat het bezwaar van verzoekers op dit moment geen redelijke kans van slagen heeft. De voorzieningenrechter ziet verder, gelet op de betrokken belangen, geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Hetgeen overigens is aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel. De voorzieningenrechter wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
20. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.