ECLI:NL:RBMNE:2022:575

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 februari 2022
Publicatiedatum
17 februari 2022
Zaaknummer
C/16/515583 / FA RK 21-129
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en vergoedingsrechten tussen echtgenoten met huwelijkse voorwaarden

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 15 februari 2022 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man, die op huwelijkse voorwaarden met elkaar waren getrouwd. De vrouw verzocht de rechtbank om de echtscheiding uit te spreken en om te bepalen dat zij de huurster van de voormalige echtelijke woning zou zijn. De man stemde in met deze verzoeken, maar had ook tegenverzoeken ingediend, waaronder de toewijzing van bepaalde goederen en een vergoedingsrecht van de vrouw. De rechtbank heeft de echtscheiding uitgesproken en bepaald dat de vrouw de huurster van de woning zal zijn. Tevens heeft de rechtbank beslist dat de man € 24.000,- aan de vrouw moet betalen, te vermeerderen met wettelijke rente. De overige verzoeken van beide partijen zijn afgewezen, waaronder het verzoek van de vrouw om het echtscheidingsconvenant aan de beschikking te hechten, omdat de man daar niet mee instemde. De rechtbank heeft overwogen dat het convenant niet rechtsgeldig was en dat de vrouw de man niet had moeten overhalen om het convenant te ondertekenen zonder juridische bijstand. De rechtbank heeft ook de verzoeken van de man tot afgifte van administratie en toedeling van voertuigen afgewezen, omdat partijen onder huwelijkse voorwaarden waren gehuwd, wat betekent dat zij gescheiden vermogens hadden. De rechtbank heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, met uitzondering van de echtscheiding en het huurrecht.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
locatie Utrecht
zaaknummers:
C/16/515583 / FA RK 21-129 (echtscheiding met nevenvoorzieningen)
C/16/522395 / FA RK 21-1182 (verdeling en afwikkeling huwelijkse voorwaarden)
Beschikking van 15 februari 2022
in de zaak van:
[verzoekster] ,
wonende in [woonplaats 1] ,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. J. van Andel,
tegen
[verweerder] ,
wonende in [woonplaats 2] ,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. A.Y.M. Jansse.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:
  • het verzoekschrift van de vrouw, binnengekomen op 6 januari 2021;
  • het F9-formulier van de vrouw met onder meer een echtscheidingconvenant, binnengekomen op 26 januari 2021;
  • het verweerschrift van de man met daarin een aantal zelfstandige verzoeken (tegenverzoeken), binnengekomen op 26 maart 2021;
  • het verweerschrift van de vrouw op de zelfstandige verzoeken van de man, binnengekomen op 21 mei 2021;
  • de akte bewijsstukken en toelichting van de man, binnengekomen op 19 november 2021;
  • de brief met producties van de vrouw, binnengekomen op 20 november 2021;
  • de akte bewijsstuk en toelichting van de vrouw, binnengekomen op 14 december 2021;
  • de akte houdende vermeerdering van het verzoek van de vrouw, binnengekomen op 31 december 2021.
1.2.
Het verzoek is besproken tijdens de mondelinge behandeling (zitting) van 18 januari 2022. Daarbij waren aanwezig: partijen met hun advocaten.

2.Waar gaat het over?

2.1.
Partijen zijn op [trouwdatum] 2009 in [plaatsnaam] op huwelijkse voorwaarden met elkaar getrouwd.
2.2.
Bij beschikking van deze rechtbank van 18 februari 2021 zijn de goederen die de man (zullen) toebehoren wegens verkwisting of het hebben van problematische schulden onder bewind gesteld. De bewindvoerder is [A] van het [naam bewindvoerderskantoor] . Mr. Jansse is op 14 januari 2022 door de bewindvoerder gemachtigd om als advocaat van de man op te treden waar het de vermogensrechtelijke afwikkeling van de echtscheiding betreft.
2.3.
De vrouw verzoekt de rechtbank de echtscheiding tussen partijen uit te spreken en te bepalen dat zij de huurster zal zijn van de woning. De man stemt in met deze verzoeken.
2.4.
Daarnaast verzoekt de vrouw de rechtbank om te bepalen dat:
  • primair: het echtscheidingsconvenant deel zal uitmaken van de beschikking;
  • subsidiair: de man te veroordelen om aan de vrouw te betalen € 68.306,62, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf heden, althans vanaf de datum van de beschikking, alles tot aan de dag der algehele voldoening.
De man is het niet eens met deze verzoeken van de vrouw en vindt dat deze verzoeken moeten worden afgewezen.
2.5.
De man verzoekt de rechtbank om:
  • te bepalen dat de vrouw de volledige administratie aan de man overlegt waaronder de bankafschriften van de RABO rekening [rekeningnummer 1] van september 2009 t/m februari 2015, van april 2018 en van april 2019 t/m november 2020, als ook de bankrekening waarop het salaris van de man is gestort (vermoedelijke [rekeningnummer 2] en of [rekeningnummer 3] ) alsmede de salarisspecificaties van de man allen van 2009-2020 dan wel de jaaropgaven, en de bankafschriften van de spaarrekening die de vrouw had of heeft ten tijde van het huwelijk waarop door partijen gezamenlijk werd gespaard (vermoedelijk RABO doelsparen), als ook de aangiften belastingdienst 2009-2017 met daarbij de definitieve aanslagen, een en ander op straffe van een dwangsom;
  • te bepalen dat hij de auto van het merk Volkswagen Polo met kenteken [kenteken 1] en de motor van het merk Yamaha met kenteken [kenteken 2] toegedeeld krijgt en de vrouw de auto van het merk Renault met kenteken [kenteken 3] en de motor van het merk Kawasaki, met gesloten beurzen of verrekening van de opbrengst;
  • te bepalen dat van de inboedel in de woning wordt toegedeeld aan de man zijn deel van het gereedschap uit de schuur en zijn deel van de inboedel nog nader te omschrijven en dat de vrouw deze zaken afgeeft, zo nodig op straffe van een dwangsom;
  • te bepalen dat de man ontvangt door betaling van de vrouw aan hem de helft van het spaargeld en de helft van de waarde van de kapitaalverzekering [naam onderneming] .
De vrouw is het niet eens met deze verzoeken van de man en vindt dat deze verzoeken moeten worden afgewezen.

3.De beoordeling

3.1.
De rechtbank zal de echtscheiding tussen partijen uitspreken en:
- beslissen dat de vrouw de huurster zal zijn van de voormalige echtelijke woning;
- beslissen dat de man € 24.000,- aan de vrouw moet betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de datum van de beschikking tot aan de dag der algehele voldoening;
- beslissen dat partijen een afspraak met elkaar moeten maken zodat de man zijn persoonlijke spullen bij de vrouw kan halen.
De overige verzoeken worden afgewezen. De rechtbank zal hierna uitleggen waarom zij deze beslissingen neemt.
De echtscheiding
3.2.
De rechtbank zal de echtscheiding tussen partijen uitspreken omdat aan de wettelijke vereisten is voldaan. [1] Partijen zijn het er namelijk over eens dat hun huwelijk duurzaam is ontwricht. Dat betekent dat zij niet samen verder kunnen als echtgenoten.
De woning
3.3.
De rechtbank bepaalt dat de vrouw met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking de huurster zal zijn van de woning. Partijen zijn het er namelijk over eens dat de vrouw de huurovereenkomst voortzet.
De verdeling en afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden
Echtscheidingsconvenant?
3.4.
De rechtbank wijst het verzoek van de vrouw om het echtscheidingsconvenant van 6 november 2020 aan de beschikking te hechten af. Hierna wordt uitgelegd waarom.
3.5.
De rechtbank hecht alleen convenanten aan als onderdeel van de beschikking als beide partijen daarmee instemmen. Daarvan is hier geen sprake van. De man stemt niet in met het verzoek van de vrouw om het convenant onderdeel te laten zijn van de beschikking. Het gaat in deze zaak niet om nakoming van het convenant, want dat is niet verzocht. Er is verzocht om aanhechting van het convenant en te bepalen dat dit onderdeel uitmaakt van de beschikking.
3.6.
Het twistpunt tussen partijen of het convenant al dan niet nietig is of door de man nadien rechtsgeldig buitenrechtelijk is vernietigd, is dus niet van doorslaggevende betekenis voorhet primaire verzoek van de vrouw. Over het convenant wil de rechtbank nog wel het volgende opmerken. Het convenant is door de vrouw opgesteld en door de man ondertekend op de dag van zijn vertrek uit de echtelijke woning. Partijen hebben geen juridische bijstand gehad bij het opstellen van het convenant en dat is er ook wel aan af te lezen. Deze juridische bijstand was wel nodig omdat de man heeft gesteld niets van geldzaken te snappen en ook niet met geld te kunnen omgaan. De rechtbank acht die stelling zeer aannemelijk. De vrouw heeft voorafgaand aan het huwelijk de schulden van de man betaald uit haar eigen vermogen en tijdens het huwelijk heeft zij feitelijk het bewind over hem gevoerd. Uit wat partijen hebben verteld en de stukken die zij hebben overgelegd, blijkt immers dat de vrouw tijdens het huwelijk de financiën van de man beheerde. Zij heeft overzicht gehouden van alle inkomsten en uitgaven van de man en daarnaast de bankrekeningen van de man beheerd en leefgeld overgemaakt naar de man. Toen het huwelijk over was en de vrouw deze taken niet meer uitvoerde heeft zij er mede voor gezorgd dat de man officieel onder bewind werd gesteld. De onwetendheid en onkunde van de man kennende had het op de weg van de vrouw gelegen de man niet tot het tekenen van het convenant over te halen zonder juridische bijstand. Die juridische bijstand is er daarna ook snel gekomen. Partijen zijn kort na het tekenen van het convenant, op 23 november 2020 naar de advocaat-mediator gegaan. Daar zijn zij overeengekomen om opnieuw te onderhandelen over de financiële afwikkeling van hun huwelijk en de nieuwe afspraken vast te leggen in een definitief echtscheidingsconvenant. Ook zijn zij overeengekomen dat het convenant van 6 november 2020 als een concept wordt beschouwd. Dit blijkt uit de opdrachtbevestiging van de advocaat-mediator van 23 november 2020 waarin onder meer staat:
“(…) Jullie verzochten mij als echtscheidingsmediator jullie te begeleiden bij het komen tot afspraken over de afwikkeling van de scheiding. (…) In een aantal gezamenlijke gesprekken wordt bekeken waarover afspraken gemaakt dienen te worden, welke opties er daarvoor zijn en uiteindelijk worden voorgenomen afspraken vastgelegd in een overeenkomst (het echtscheidingsconvenant). Zodra het convenant is getekend en alle afspraken daarmee zijn bevestigd, wordt bij de rechtbank de echtscheiding namens jullie aangevraagd, waarbij de gemaakte afspraken zullen worden bekrachtigd door de rechter. (…) Jullie hebben zelf al afspraken met elkaar gemaakt en deze afspraken heeft [verzoekster (voornaam)] in een concept convenant neergelegd. [verweerder (voornaam)] heeft het convenant gelezen en daarna getekend. Ik heb jullie uitgelegd dat ik de door jullie gemaakte afspraken zal toetsen en vervolgens zal neerleggen in een eigen convenant. Jullie zijn daarmee akkoord gegaan. (…)”
Deze opdrachtbevestiging hebben partijen op 23 resp. 24 november 2020 getekend. Daaruit mocht de man afleiden dat het convenant niet langer leidend zou zijn voor de financiële afwikkeling van het huwelijk. Het feit dat partijen bij de mediator uiteindelijk niet tot een definitief convenant zijn gekomen, maakt niet dat het convenant van 6 november 2020 weer in volle omvang tussen partijen is gaan gelden. Het betekent wel dat de rechtbank alsnog de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden zal vaststellen en zal beslissen op de subsidiaire vordering van de vrouw.
Huwelijkse voorwaarden
3.7.
Partijen zijn huwelijkse voorwaarden met elkaar overeengekomen die een uitsluiting van elke gemeenschap van goederen inhoudt. Zij hebben daarin geen tussentijdse of finale verrekening overeengekomen. De huwelijkse voorwaarden zijn daarmee te typeren als een zogenoemde ‘koude uitsluiting’.
3.8.
Partijen zijn het niet eens over de volgende verzoeken:
  • het vergoedingsrecht van de vrouw c.q. de vordering van de vrouw op de man;
  • het verzoek van de man tot afgifte van de administratie door de vrouw;
  • het verzoek van de man tot toedeling van de auto’s en motoren;
  • het verzoek van de man tot toedeling van de inboedel en afgifte daarvan;
  • het vergoedingsrecht van de man.
De rechtbank zal deze verzoeken hieronder per verzoek bespreken.
Het vergoedingsrecht van de vrouw c.q. de vordering van de vrouw op de man
3.9.
De rechtbank wijst het subsidiaire verzoek van de vrouw deels toe, in die zin dat de man € 24.000,- aan de vrouw moet betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de datum van de beschikking tot aan de dag der algehele voldoening. Voor het overige wijst de rechtbank het subsidiaire verzoek van de vrouw af. Hierna wordt deze beslissing uitgelegd.
3.10.
De vrouw stelt dat zij tijdens het huwelijk in totaal een bedrag van € 68.306,62 uit haar inkomsten en vermogen voor de man heeft betaald en dat de man dat bedrag nu aan haar moet terugbetalen. De man betwist deze stelling.
3.11.
De rechtbank neemt bij de beoordeling van het verzoek van de vrouw de relevante artikelen uit de huwelijkse voorwaarden (HV) van partijen en de staat van aanbrengsten als uitgangspunt.
In artikel 3 van de HV staat:
“Tussen echtgenoten kan een geschil bestaan met betrekking tot de vraag aan wie van hen roerende zaken of rechten aan toonder toebehoren, die niet onder de werking van een bewijsovereenkomst vallen. Indien geen van hen zijn rechter op die goederen kan bewijzen, worden deze geacht aan ieder van de echtgenoten voor de helft toe te behoren.”
In artikel 4 van HV staat: “
Een echtgenoot heeft een vergoedingsrecht jegens de andere echtgenoot, indien een bedrag of waarde ten behoeve van die andere echtgenoot aan zijn vermogen is onttrokken. Deze vergoeding is gelijk aan het bedrag of de waarde ten tijde van de onttrekking en is direct opeisbaar, tenzij redelijkheid en billijkheid zich tegen die opeisbaarheid verzetten.”
Aan de huwelijkse voorwaarden is gehecht en gewaarmerkt de staat van aanbrengsten. Daarin staat:
“A. Door mevrouw [verzoekster] , zijn aangebracht
(…)
2. vordering wegens onderhands geleende gelden ten laste van de heer [verweerder] , groot twintigduizen euro (€ 20.000)
3. personenauto metk Citroën, type Saxo, bouwjaar 1998, kentekennummer [kenteken 4]
4. motorfiets Suzuki Intruder 750
B. door de heer [verweerder] zijn aangebracht:
1. schuld wegens onderhands geleende gelden ten behoeve van zijn ouders, groot achtduizend euro (€ 8.000)
2. schulden wegens onderhands geleende gelden ten behoeve van mevrouw [verzoekster] , groot twintigduizend euro (€ 20.000)
3. personenauto merk Peugeot, type 406, bouwjaar 2000, kentekennummer [kenteken 5]
4. motorfiets Yamaha Dragstar 1100.”
3.12.
Op de staat van aanbrengsten staat een schuld van de man aan de vrouw. De vrouw stelt dat deze schuld nog openstaat. De man betwist dit en stelt dat deze schuld tijdens het huwelijk is afgelost. De bewijslast hiervan rust op de man. De man heeft voorgerekend dat die schuld is afgelost uit de overgespaarde inkomsten van zijn loon. Volgens hem was zijn loon € 1.800,- per maand en zijn kosten (inclusief leefgeld) € 1.316,- per maand. De vrouw heeft dit betwist waarbij zij heeft gesteld dat de uitgaven van de man zijn inkomsten overstegen. De vrouw verwijst als onderbouwing van die stelling naar productie 3, een door haar gemaakt overzicht van alle inkomsten en uitgaven van de man over de jaren 2007 tot en met 2020. Onder de streep is te lezen dat de man altijd te kort kwam. De vrouw stelt dat zij dit tekort heeft betaald uit haar eigen inkomsten en vermogen. De rechtbank acht die stelling van de vrouw niet onaannemelijk. De man heeft immers gesteld dat hij niet met geld kan omgaan. Voordat hij met de vrouw trouwde had hij verschillende schulden die de vrouw heeft afgelost, waardoor zij een regresrecht verkreeg van € 20.000,- op de man. Dit staat ook zo op de staat van aanbrengsten. De man staat thans onder bewind vanwege verkwisting en/f het hebben van problematische schulden en ook tijdens het huwelijk is geprobeerd hem om die reden onder bewind te stellen. Hij heeft daarnaast niet betwist dat hij naast het geld dat de vrouw op zijn leefgeldrekening stortte nog contant geld van de vrouw kreeg. De man had bovendien de beschikking over een auto en een motor met bijkomende kosten, waardoor aannemelijk is dat zijn kosten veel hoger waren dan door hem is voorgerekend. Dit blijkt ook uit het door de vrouw gemaakte overzicht van zijn kosten. De rechtbank acht in dit licht onvoldoende onderbouwd dat op de schuld van de man aan de vrouw is afgelost, zodat het ervoor moet worden gehouden dat de man nog steeds een schuld aan de vrouw heeft van € 20.000,-. De rechtbank zal daarom beslissen dat de man € 20.000,- aan de vrouw moet betalen.
3.13.
Dat ligt anders voor de schuld aan de ouders van de man die op de staat van aanbrengsten staat. Die schuld is afgelost doordat de vrouw tijdens het huwelijk geld naar de ouders van de man heeft overgemaakt. Per saldo is de man hierdoor verrijkt. Echter, onduidelijk is uit welk vermogen die schuld is betaald, dat van de man of dat van de vrouw. Dit komt omdat het inkomen van de man gestort werd op een en/of-rekening van partijen. Hierdoor heeft vermenging plaatsgevonden van het inkomen en vermogen van partijen. Onder die omstandigheden gaat de rechtbank, analoog aan artikel 3 van de huwelijkse voorwaarden ervan uit dat de schuld is afgelost uit vermogen dat beide partijen toebehoorde en dat de vrouw een vergoedingsrecht heeft op de man van € 4.000,-. De rechtbank zal daarom beslissen dat de man € 4.000,- aan de vrouw moet betalen.
3.14.
Voor het overige wijst de rechtbank het subsidiaire verzoek van de vrouw af. De rechtbank acht wel aannemelijk dat de kosten van de man enigszins hoger waren dan zijn inkomen en dat de vrouw uit eigen vermogen en inkomen het tekort heeft gefinancierd. Dit betekent echter nog niet dat zij uit dien hoofde een vergoedingsrecht heeft op de man. Echtgenoten zijn tijdens het huwelijk immers verplicht elkaar het nodige te verschaffen en de vrouw heeft dit blijkens haar verklaringen gedaan door de man te verschaffen wat zijn hartje begeerde, wetende dat hij niet met geld kon omgaan en wetende dat dit mogelijk niet of niet geheel uit zijn inkomen kon worden gefinancierd. Dit is een bewuste keuze van de vrouw geweest. Niet is gesteld of gebleken dat partijen tijdens het huwelijk hebben afgesproken dat de man hier de rekening nog voor gepresenteerd zou krijgen mocht het huwelijk spaak lopen. Evenmin is gebleken van omstandigheden op grond waarvan de man daar desalniettemin van uit mocht gaan.
De afgifte van de administratie
3.15.
De rechtbank zal het verzoek van de man tot afgifte van de administratie door de vrouw afwijzen. De man heeft naar het oordeel van de rechtbank geen belang bij een toewijzing van zijn verzoek. De vrouw heeft onweersproken gesteld dat zij alle financiële stukken van de man van 2015 tot 2020 naar de bewindvoerder heeft opgestuurd. Dat deze de advocaat van de man mogelijk niet hebben bereikt is een andere zaak. Verder kan de man alle stukken op zijn naam opvragen via de bank, belastingdienst, uitkeringsinstantie en eventuele ex-werkgevers. Dat geldt niet voor de rekeningen op naam van de vrouw, maar de man heeft onvoldoende onderbouwd dat hij belang heeft op inzage in het verloop op deze bankrekeningen. Partijen waren immers onder koude uitsluiting gehuwd en werden dus geacht gescheiden vermogens te hebben. De man stelt dat de vrouw mogelijk geld van hem heeft verduisterd, maar de rechtbank acht die stelling onvoldoende onderbouwd, in het licht van de overige feiten uit het dossier.
De auto’s en motoren
3.16.
De rechtbank wijst het verzoek van de man over auto’s en de motoren af. Partijen zijn gehuwd onder koude uitsluiting. Dat betekent dat ieder van partijen een eigen vermogen heeft en dat, behoudens in het geval van een eenvoudige gemeenschap, van toedeling aan een van partijen of van verrekening van de waarde geen sprake kan zijn. Ieder van partijen behoudt gewoon wat van hem of haar is. Het geschil tussen partijen over de voertuigen beperkt zich dus tot de vraag waar de eigendom ligt. Voor de beantwooring van die vraag is het volgende van belang. Partijen hadden ieder bij het aangaan van het huwelijk twee voertuigen, een auto en een motor, genoemd in de staat van aanbrengsten. Deze voertuigen zijn tijdens het huwelijk ingeruild en zijn er niet meer. Partijen hadden bij hun uiteengaan twee auto’s en twee motoren in gebruik. De auto van het merk Volkswagen staat op de naam van de man en wordt door hem gebruikt. De drie andere voertuigen, waaronder de motor waarvan de man afgifte wil, staan op de naam van de vrouw en zijn in haar bezit. De man stelt dat het zijn motor is en dat hij ervoor heeft betaald. De vrouw heeft dit betwist. Zij stelt dat zij heeft betaald voor die motor. Zij heeft dit naar het oordeel van de rechtbank voldoende aangetoond met de bankoverschrijving in productie 11. Gelet hierop en het feit dat de motor op haar naam staat oordeelt de rechtbank dat de motor eigendom is van de vrouw.
De inboedel
3.17.
Partijen moeten een afspraak met elkaar maken zodat de man zijn persoonlijke spullen die de vrouw heeft klaargelegd op kan halen. Zo zal de rechtbank beslissen. Voor het overige wijst de rechtbank het verzoek van de man, dat ziet op een deel van het gereedschap en nog nader te omschrijven inboedelgoederen, af omdat de man niet concreet heeft aangegeven van welke goederen hij exact afgifte wil en hij evenmin heeft aangetoond dat deze zijn eigendom zijn.
Het vergoedingsrecht van de man.
3.18.
De rechtbank wijst het verzoek van de man te bepalen dat de vrouw de helft van het spaargeld en de helft van de waarde van de kapitaalverzekering [naam onderneming] aan hem betaalt af. Partijen hebben hebben het saldo op de gezamenlijke rekening al gedeeld. Verder hebben partijen ieder hun eigen rekeningen. De rekeningen op naam van de vrouw en de saldi daarvan zijn van haar. Dit geldt ook voor de polis van de kapitaalverzekering die op haar naam staat. De rekeningen op naam van de man en de saldi daarvan zijn van hem. De man heeft zijn stelling, dat de rekeningen van de vrouw en de polis van de kapitaalverzekering met zijn geld zijn gevoed, na de gemotiveerde betwisting van de vrouw, niet althans onvoldoende overtuigend onderbouwd en de rechtbank vindt daarvoor ook geen aanknopingspunten in de stukken, mede gezien de reden van zijn onderbewindstelling.
‘Uitvoerbaar bij voorraad’
3.19.
De rechtbank zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als één van partijen hoger beroep instelt tegen deze beslissing. De beslissing van de rechtbank geldt totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt. De uitvoerbaarheid bij voorraad geldt niet voor de echtscheiding en het huurrecht. De beslissingen hierover kunnen namelijk op grond van de wet niet uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
Hierna volgt de beslissing. De rechtbank gebruikt daar de begrippen uit de wet.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen;
4.2.
bepaalt dat de vrouw met ingang van de datum van inschrijving van deze beschikking in de registers van de burgerlijke stand de huurster is van de woning aan de [adres] in ( [postcode] ) [woonplaats 1] ;
4.3.
bepaalt dat de man € 24.000,- aan de vrouw moet betalen voor haar vergoedingsrecht, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de datum van de beschikking tot aan de dag der algehele voldoening;
4.4.
bepaalt dat partijen een afspraak met elkaar moeten maken zodat de man zijn persoonlijke spullen bij de vrouw kan ophalen;
4.5.
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad, behalve voor zover het de echtscheiding en het huurrecht van de echtelijke woning betreft;
4.6.
wijst de verzoeken van partijen voor het overige af.
Dit is de beslissing van (kinder)rechter mr. M.A.A.T. Engbers, tot stand gekomen in samenwerking met mr. Ö. Duran, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 februari 2022.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.

Voetnoten

1.Artikel 1:151 BW