ECLI:NL:RBMNE:2022:5779

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 december 2022
Publicatiedatum
30 december 2022
Zaaknummer
UTR 22/5490
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van verzoek om voorlopige voorziening wegens niet-betaling griffierecht

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 27 december 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoeker, die een onderzoek naar zijn drugsgebruik opgelegd kreeg en wiens rijbewijs was geschorst, had beroep ingesteld tegen het besluit van de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen. In het bestreden besluit werd het bezwaar van verzoeker ongegrond verklaard. Verzoeker vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, maar het verzoek werd niet-ontvankelijk verklaard omdat het griffierecht niet was betaald.

De voorzieningenrechter oordeelde dat volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb) iemand die een verzoek om voorlopige voorziening indient, verplicht is het griffierecht te betalen. In deze zaak bedroeg het griffierecht € 184,-. De griffier had verzoeker per aangetekende brief op 3 december 2022 in de gelegenheid gesteld om het griffierecht binnen twee weken te betalen. Verzoeker heeft echter het griffierecht niet tijdig betaald en heeft geen verontschuldiging voor dit verzuim gegeven. Hierdoor was er geen aanleiding om het verzoek ontvankelijk te verklaren.

De voorzieningenrechter concludeerde dat het verzoek om voorlopige voorziening kennelijk niet-ontvankelijk was en dat er geen aanleiding bestond voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. M.C. Verra, in aanwezigheid van mr. M.L. Bressers, en is uitgesproken in het openbaar. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/5490

uitspraak van de voorzieningenrechter van 27 december 2022 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [woonplaats] , verzoeker

en
de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 18 oktober 2022 (primaire besluit) heeft verweerder verzoeker een onderzoek naar zijn drugsgebruik opgelegd en zijn rijbewijs geschorst.
In het besluit van 24 november 2022 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoeker tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Overwegingen

De voorzieningenrechter doet op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
Iemand die een verzoek om voorlopige voorziening indient, moet op grond van artikel 8:82, eerste lid, van de Awb griffierecht betalen. In een zaak als deze is het griffierecht op grond van artikel 8:82, tweede lid, van de Awb in samenhang met artikel 8:41, tweede lid, aanhef en onder b, van de Awb € 184,-. De griffier van de rechtbank stelt op grond van artikel 8:82, derde lid, van de Awb in samenhang met artikel 8:41, vijfde lid, van de Awb een termijn waarbinnen het griffierecht moet worden betaald. Dat betekent in dit verband dat het hele bedrag binnen die termijn is bijgeschreven op de rekening van de rechtbank of dat het binnen die termijn is betaald op de griffie van de rechtbank. Als het griffierecht niet of niet tijdig wordt betaald, verklaart de voorzieningenrechter op grond van artikel 8:82, derde lid, van de Awb in samenhang met artikel 8:41, zesde lid, van de Awb het verzoek niet-ontvankelijk. Dat is alleen anders als het niet of niet tijdig betalen van het griffierecht verontschuldigbaar is.
De griffier heeft bij aangetekend verzonden brief van 3 december 2022 verzoeker in de gelegenheid gesteld het griffierecht te betalen binnen twee weken na dagtekening van die brief.
Verzoeker heeft het griffierecht niet op tijd betaald. Hij heeft geen reden gegeven voor dit verzuim. Er is dus geen verontschuldiging voor dit verzuim.
Het verzoek is daarom kennelijk niet-ontvankelijk. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.L. Bressers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 27 december 2022.
Griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.