In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 16 december 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de aanwijzing van een gehandicaptenparkeerplaats op kenteken voor een zorginstelling die ondersteuning biedt aan mensen met een verstandelijke beperking. De zorginstelling, aangeduid als [Stichting], had op 15 november 2021 een aanvraag ingediend voor een gehandicaptenparkeerplaats nabij haar woonvoorziening. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Ronde Venen heeft deze aanvraag goedgekeurd, maar eiser, die bezwaar maakte tegen deze beslissing, betwistte de rechtmatigheid van de aanwijzing. Eiser stelde dat de aanvraag onbevoegd was ingediend en dat het beleid niet voorziet in de mogelijkheid om een gehandicaptenparkeerplaats op kenteken voor een zorginstelling aan te wijzen.
De rechtbank heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat het college de aanvraag als geldig heeft beschouwd, ondanks de bezwaren van eiser. De rechtbank oordeelde dat het college onredelijk gebruik heeft gemaakt van zijn beoordelingsruimte door zonder nadere motivering aan te sluiten bij het beleid dat niet van toepassing was op aanvragen van zorginstellingen. De rechtbank concludeerde dat het college niet voldoende had gemotiveerd waarom de gehandicaptenparkeerplaats op kenteken voor [Stichting] was aangewezen, gezien het feit dat de cliënten van de zorginstelling verstandelijk beperkt zijn en niet voldoen aan de voorwaarden voor een bestuurders- of passagierskaart.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiser gegrond, vernietigde het besluit van het college en droeg het college op om binnen de wettelijke termijn opnieuw op het bezwaar te beslissen, met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd het college veroordeeld tot betaling van griffierecht en proceskosten aan eiser. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige beoordeling van aanvragen voor gehandicaptenparkeerplaatsen, vooral wanneer deze door zorginstellingen worden ingediend.