ECLI:NL:RBMNE:2022:5880

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 december 2022
Publicatiedatum
6 januari 2023
Zaaknummer
22/3964
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanwijzing van een gehandicaptenparkeerplaats op kenteken voor een zorginstelling voor mensen met een verstandelijke beperking; beoordeling van de bevoegdheid en het beleid

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 16 december 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de aanwijzing van een gehandicaptenparkeerplaats op kenteken voor een zorginstelling die ondersteuning biedt aan mensen met een verstandelijke beperking. De zorginstelling, aangeduid als [Stichting], had op 15 november 2021 een aanvraag ingediend voor een gehandicaptenparkeerplaats nabij haar woonvoorziening. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Ronde Venen heeft deze aanvraag goedgekeurd, maar eiser, die bezwaar maakte tegen deze beslissing, betwistte de rechtmatigheid van de aanwijzing. Eiser stelde dat de aanvraag onbevoegd was ingediend en dat het beleid niet voorziet in de mogelijkheid om een gehandicaptenparkeerplaats op kenteken voor een zorginstelling aan te wijzen.

De rechtbank heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat het college de aanvraag als geldig heeft beschouwd, ondanks de bezwaren van eiser. De rechtbank oordeelde dat het college onredelijk gebruik heeft gemaakt van zijn beoordelingsruimte door zonder nadere motivering aan te sluiten bij het beleid dat niet van toepassing was op aanvragen van zorginstellingen. De rechtbank concludeerde dat het college niet voldoende had gemotiveerd waarom de gehandicaptenparkeerplaats op kenteken voor [Stichting] was aangewezen, gezien het feit dat de cliënten van de zorginstelling verstandelijk beperkt zijn en niet voldoen aan de voorwaarden voor een bestuurders- of passagierskaart.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiser gegrond, vernietigde het besluit van het college en droeg het college op om binnen de wettelijke termijn opnieuw op het bezwaar te beslissen, met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd het college veroordeeld tot betaling van griffierecht en proceskosten aan eiser. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige beoordeling van aanvragen voor gehandicaptenparkeerplaatsen, vooral wanneer deze door zorginstellingen worden ingediend.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/3864

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 december 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [gemeente 2] , eiser

(gemachtigde: mr. R.C.W. van Loo)
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Ronde Venen, het college
(gemachtigde: mr. F.A.J. Steenbakkers).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [Stichting] uit [gemeente 1] , [Stichting] .

Waar gaat deze zaak over?

1. [Stichting] is een zorginstelling die begeleiding en ondersteuning biedt aan jongeren en volwassenen met een verstandelijke beperking. Zij heeft onder andere een woonvoorziening aan de [locatie 1] in [gemeente 2] . [Stichting] heeft op 15 november 2021 een aanvraag gedaan voor een gehandicaptenparkeerplaats voor een auto met het kenteken [kenteken] Als concrete parkeerplaats heeft [Stichting] een plek aan de [locatie 2] in [gemeente 2] voorgesteld, omdat dit de dichtstbijzijnde en meest toegankelijke parkeerplaats bij haar woonvoorziening aan de [locatie 1] zou zijn. Het college heeft de aanvraag toegewezen en heeft een verkeersbesluit genomen waarbij de voorgestelde parkeerplaats aan de [locatie 2] is aangewezen als gehandicaptenparkeerplaats voor de auto van [Stichting] .
2. Eiser is het met die beslissing niet eens en heeft bezwaar gemaakt. Onder verwijzing naar het advies van de bezwaarschriftencommissie heeft het college het bezwaar bij besluit van 21 juni 2022 ongegrond verklaard. Volgens het college is terecht de gehandicaptenplaats aangewezen op grond van het Gehandicaptenparkeerplaatsenbeleid gemeente De Ronde Venen 2009 (het beleid). Dat dit beleid niet is bedoeld voor aanvragen van rechtspersonen staat volgens het college niet aan de aanwijzing in de weg. Het aanwijzen van een gehandicaptenparkeerplaats op kenteken is namelijk gekoppeld aan het bezit van een gehandicaptenparkeerkaart en [Stichting] beschikt daarover. Het college stelt verder dat [Stichting] de parkeerplaats ook echt nodig heeft voor de cliënten die in de woonvoorziening wonen, namelijk bijvoorbeeld voor als er een noodgeval is. Dit belang van [Stichting] gaat volgens het college voor het algemeen belang van de buurt om voldoende parkeergelegenheid te hebben.
3. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft het beroep op 22 november 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, de gemachtigde van het college en [naam] namens [Stichting] .

Beoordeling door de rechtbank

Vertegenwoordigingsbevoegdheid aanvrager
4. Eiser stelt dat de persoon die de aanvraag namens [Stichting] heeft gedaan, hiertoe niet bevoegd was. Deze persoon is namelijk niet als vertegenwoordigingsbevoegd bestuurder of gevolmachtigde ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel.
5. De rechtbank stelt vast dat het college de aanvraag heeft beschouwd als aanvraag van [Stichting] . Er was bij het college geen twijfel over de afzender van de aanvraag. Het college heeft vervolgens een besluit genomen op de aanvraag. Tegen dat besluit richtte het bezwaar van eiser zich en het daarop volgende besluit op bezwaar ligt ter beoordeling voor aan de rechtbank. Daarmee is de stelling van eiser dat de aanvraag niet door de juiste persoon zou zijn ingediend, ondertussen achterhaald: als de aanvraag onbevoegd zou zijn gedaan, raakt dat niet aan de rechtmatigheid van de beslissing op bezwaar. Om die reden behoeft de stelling van eiser geen verdere bespreking meer.
Aanwijzing van de gehandicaptenparkeerplaats op kenteken
6. Eiser is het niet eens met de beoordeling van het college om tot aanwijzing van de gehandicaptenparkeerplaats te komen. Het besluit is in strijd met het beleid. Het beleid gaat namelijk uit van mensen met een fysieke beperking. De cliënten van [Stichting] hebben geen fysieke beperking, maar zijn verstandelijk beperkt. Daarnaast voorziet het beleid niet in de mogelijkheid om permanent een gehandicaptenparkeerplaats op kenteken voor noodgevallen aan te wijzen. Daarbij is het volgens eiser ook van belang dat de woonvoorziening al twintig jaar aan de [locatie 1] zit en er nooit een gehandicaptenparkeerplaats nodig is geweest. Verder zijn er mogelijkheden om op eigen terrein van [Stichting] een parkeerplaats te realiseren. Ook ligt de parkeerplaats die nu is aangewezen niet het dichtst bij de woonvoorziening. Die plek ligt aan de [locatie 1] .
7. De rechtbank stelt voorop dat het besluit tot het aanwijzen van een gehandicaptenparkeerplaats een verkeersbesluit is. Het college is bevoegd om zo’n besluit te nemen. Het college komt bij het nemen van een verkeersbesluit beoordelingsruimte toe. Het college heeft die beoordelingsruimte in dit geval ingevuld met het beleid over de aanwijzing van individuele gehandicaptenparkeerplaatsen op kenteken (hoofdstuk 4 van het beleid). Dit hoofdstuk 4 van het beleid is echter niet van toepassing op een door een zorginstelling aangevraagde gehandicaptenparkeerplaats op kenteken. Dit wordt door partijen onderkend. Dat betekent dat het college een zelfstandige beoordeling moet maken of en zo ja, waarom er voor [Stichting] een gehandicaptenparkeerplaats op kenteken wordt aangewezen en of de voor één of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van zo’n aanwijzing niet onevenredig zijn in verhouding tot de met die aanwijzing te dienen doelen. Hoewel hoofdstuk 4 van het beleid niet van toepassing is, heeft het college ervoor gekozen om voor die (zelfstandige) beoordeling aan te sluiten bij dit deel van het beleid. Die keuze kan het college maken, gelet op de hem toekomende beoordelingsruimte. De rechtbank toetst evenwel of het college op die manier geen onredelijk gebruik heeft gemaakt van zijn beoordelingsruimte.
8. De rechtbank vindt dat het college onredelijk gebruik heeft gemaakt van zijn beoordelingsruimte door zonder nadere motivering aan te sluiten bij hoofdstuk 4 van het beleid. Volgens het college ligt aansluiting bij dit deel van het beleid voor de hand, omdat de aanwijzing van een gehandicaptenparkeerplaats op kenteken is gekoppeld aan het bezit van een gehandicaptenparkeerkaart (in de zin van artikel 4.2.1 van het beleid) en [Stichting] over zo’n kaart beschikt. Het college gaat er daarmee echter aan voorbij dat er verschillende soorten gehandicaptenparkeerkaarten zijn en dat volgens artikel 4.2.1 van het beleid voor een gehandicaptenparkeerplaats op kenteken
alleeneen aanvrager die beschikt over een bestuurderskaart, een passagierskaart of een kaart voor zowel een bestuurder als passagier (of voldoet aan de voorwaarden voor het verkrijgen daarvan) in aanmerking kan komen.
9. Een bestuurders- en/of passagierskaart is een persoonsgebonden kaart die na een geneeskundig onderzoek naar de handicap van de aanvrager kan worden afgegeven. [1] Iemand kan een bestuurderskaart aanvragen als hij/zij:
a. als gevolg van een aandoening of gebrek – een aantoonbare loopbeperking heeft van langdurige aard, waardoor hij/zij met de gebruikelijke loophulpmiddelen in redelijkheid niet in staat is zelfstandig een afstand van meer dan 100 meter aan één stuk te voet te overbruggen; [2]
als gevolg van een aandoening of gebrek permanent rolstoelgebonden is; [3]
als gevolg van een aandoening of gebrek aantoonbare ernstige beperkingen (anders dan loopbeperkingen) heeft. [4]
10. Een passagierskaart is eenzelfde soort kaart, waarbij voor een situatie zoals omschreven onder a. nog als extra eis geldt dat de persoon om wie het gaat voor het vervoer van deur tot deur continu afhankelijk is van hulp van de bestuurder. [5]
11. Als iemand niet over één van die kaarten beschikt, kan iemand volgens artikel 4.2.1 van het beleid alsnog voor een parkeerplaats op kenteken in aanmerking komen, als diegene aan de voorwaarden voor het verkrijgen van een dergelijke kaart voldoet. Om dat te beoordelen, moet de aanvrager worden onderworpen aan een medisch onderzoek, waarin wordt vastgesteld dat de aanvrager:
  • zich redelijkerwijs niet over een langere afstand dan 100 meter te voet kan voortbewegen en zich pleegt te vervoeren met een door hem/haar bestuurd voertuig; en/of
  • zich niet of nauwelijks te voet kan voortbewegen en voor de verplaatsing buitenshuis is aangewezen op vervoer door een ander.
12. De rechtbank stelt vast dat [Stichting] niet beschikt over zo’n bestuurders en/of passagierskaart en ook niet voldoet aan de voorwaarden die volgens het beleid gelden voor het verkrijgen daarvan. [Stichting] beschikt over een gehandicaptenkaart voor zorginstellingen voor het vervoer van haar bewoners (de instellingskaart). Dit is een kaart die naast bovengenoemde kaarten bestaat. [6]
13. Het college gaat op dit onderscheid niet in, maar volstaat zoals gezegd met de vermelding dat [Stichting] een gehandicaptenparkeerkaart als bedoeld in 4.2.1 van het beleid heeft. Gelet op het bovenstaande, is dit onjuist. Ook kan zonder nadere motivering niet worden vastgesteld dat de gehandicaptenkaart waarover [Stichting] beschikt gelijk kan worden gesteld aan een bestuurders- en/of passagierskaart. Daarbij vindt de rechtbank relevant dat aan het verkrijgen van een bestuurders- en/of passagierskaart een medisch onderzoek voorafgaat, wat niet geldt voor een instellingskaart. Daarnaast gaat ook artikel 4.2.1 van het beleid ervan uit dat voor de toets of iemand aan de voorwaarden voor een bestuurders- en/of passagierskaart voldoet, een medisch onderzoek nodig is. Daarbij is in het beleid zelfs specifiek opgenomen dat uit het medisch onderzoek een beperking in de mobiliteit van de aanvrager moet volgen. Het is de vraag hoe zich dit verhoudt tot de instellingskaart van [Stichting] , die [Stichting] heeft voor haar bewoners met geen fysieke, maar een verstandelijke beperking. Tot slot vindt de rechtbank relevant dat in het beleid over algemene gehandicaptenparkeerplaatsen (hoofdstuk 3 van het beleid) wordt vermeld dat de gemeente zorgdraagt voor de aanleg van algemene gehandicaptenparkeerplaatsen bij onder meer woonvoorzieningen voor gehandicapten. Het college heeft niet gemotiveerd hoe zich dit verhoudt tot de door [Stichting] aangevraagde gehandicaptenparkeerplaats op kenteken en het toepassen van hoofdstuk 4 van het beleid.
14. Dit betekent dat het college niet zonder nadere motivering heeft mogen aansluiten bij hoofdstuk 4 van het beleid over de individuele gehandicaptenparkeerplaats op kenteken.

Conclusie en gevolgen

15. Er is sprake van een motiveringsgebrek. De rechtbank verklaart daarom het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing te nemen, omdat een nadere afweging door het college nodig is. Ook draagt de rechtbank niet aan het college op om het gebrek te herstellen met een betere motivering of een ander besluit (een zogenoemde bestuurlijke lus). De reden daarvoor is dat het college een volledig nieuwe zelfstandige beoordeling moet maken die nog alle kanten kan opgaan.
16. Uit de vernietiging van het besluit volgt dat het college binnen de wettelijke beslistermijn opnieuw op het bezwaar moet beslissen, met inachtneming van deze uitspraak.
Het college zal de aanvraag zelfstandig moeten beoordelen. Daarbij zal het college moeten motiveren of hij alsnog voor die beoordeling wenst aan te sluiten bij hoofdstuk 4 van het beleid of niet. De in deze uitspraak besproken elementen moet het college daarin betrekken. Als het college vindt dat er nog altijd reden is om een gehandicaptenparkeerplaats op kenteken voor [Stichting] aan te wijzen, dan zal hij vervolgens een belangenafweging moeten maken. Het college dient daarbij in ieder geval aandacht te besteden aan de aard van de woonvoorziening en haar bewoners en aan de vraag of de voor één of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een eventuele aanwijzing niet onevenredig zijn in verhouding tot de met die aanwijzing te dienen doelen.
17. Omdat het beroep gegrond is, moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.518,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 21 juni 2022;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 184,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 1.518,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.A.M. Elzakkers, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Pruntel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 december 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 2, eerste lid, van de Regeling gehandicaptenparkeerkaart.
2.Artikel 1, eerste lid, onder a, van de Regeling gehandicaptenparkeerkaart.
3.Artikel 1, eerste lid, onder c, van de Regeling gehandicaptenparkeerkaart.
4.Artikel 1, eerste lid, onder d, van de Regeling gehandicaptenparkeerkaart.
5.Artikel 1, eerste lid, onder b, c en d, van de Regeling gehandicaptenparkeerkaart.
6.Artikel 1, eerste lid, onder e, van de Regeling gehandicaptenparkeerkaart.