ECLI:NL:RBMNE:2022:5898

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 november 2022
Publicatiedatum
6 januari 2023
Zaaknummer
21/1807
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de hoorplicht in bezwaar tegen WOZ-waarde vaststelling

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen de hoogte van de WOZ-waarde van zijn onroerende zaak beoordeeld. De heffingsambtenaar had de WOZ-waarde vastgesteld op € 285.000,- met een waardepeildatum van 1 januari 2019, welke aanslag op 29 februari 2020 aan eiser was opgelegd. Eiser had bezwaar gemaakt, maar de heffingsambtenaar verklaarde dit bezwaar ongegrond in een uitspraak op bezwaar van 16 februari 2021, waarbij de waarde werd gehandhaafd.

De rechtbank behandelt het beroep op 22 november 2022, waarbij de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de heffingsambtenaar, bijgestaan door een taxateur, aanwezig zijn. De kern van het geschil betreft de vraag of de heffingsambtenaar zijn hoorplicht heeft geschonden. Volgens artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient een bestuursorgaan de belanghebbende in de gelegenheid te stellen om gehoord te worden voordat het op het bezwaar beslist. Echter, de rechtbank constateert dat eiser in bezwaar geen verzoek heeft ingediend om gehoord te worden, waardoor de heffingsambtenaar niet in gebreke is gebleven.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer en is openbaar uitgesproken op 24 november 2022. Partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep, dat binnen zes weken na verzending van de uitspraak kan worden ingediend bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/1807

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 november 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: H.M. van Vliet),
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht(de heffingsambtenaar)
(gemachtigde: W. Vos).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de hoogte van de WOZ-waarde van de onroerende zaak aan [adres] in [woonplaats] .
De heffingsambtenaar heeft de WOZ-waarde met de aanslag van 29 februari 2020 vastgesteld op € 285.000,-. De waarde is vastgesteld per waardepeildatum 1 januari 2019 en geldt voor het kalenderjaar 2020. Met deze waardevaststelling is aan eiser ook de aanslag onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2020 opgelegd.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van eiser in de uitspraak op bezwaar van 16 februari 2021 ongegrond verklaard. De heffingsambtenaar heeft daarbij de waarde van de onroerende zaak gehandhaafd.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 22 november 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de heffingsambtenaar bijgestaan door de taxateur: [taxateur] .

Feiten

2. De woning van eiser is een in 1982 gebouwde eindwoning. De woning heeft een gebruiksoppervlakte van 103 m2 en een kaveloppervlakte van 126 m2.
3. Het geschil beperkt zich tot de vraag of de heffingsambtenaar heeft voldaan aan zijn verplichting om eiser te horen in bezwaar.
4. Op grond van artikel 7:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) stelt een bestuursorgaan voordat het op het bezwaar beslist de belanghebbende in de gelegenheid te worden gehoord. Op grond van artikel 25, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) wordt, in afwijking van artikel 7:2 van de Awb, de belanghebbende in de bezwaarprocedure gehoord op zijn verzoek.
5. De rechtbank stelt vast dat eiser in bezwaar geen verzoek heeft ingediend om te worden gehoord. Dit betekent dat de heffingsambtenaar zijn hoorplicht niet heeft geschonden. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van I. Zallali, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 november 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.