ECLI:NL:RBMNE:2022:5902
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-waarde van een woning en de beoordeling van de heffingsambtenaar
In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen de WOZ-waarde van zijn woning, die door de heffingsambtenaar was vastgesteld op € 791.000,- voor het belastingjaar 2021. Na bezwaar werd deze waarde verlaagd naar € 754.000,-, maar eiser was het hier niet mee eens en stelde dat de waarde nog lager moest zijn, namelijk € 665.000,-. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 1 november 2022, waarbij zowel eiser als de heffingsambtenaar zich lieten vertegenwoordigen door gemachtigden. De heffingsambtenaar overhandigde een taxatiematrix ter onderbouwing van de vastgestelde waarde, waarin de woning werd vergeleken met drie referentiewoningen in de omgeving.
De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk had gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld. De rechtbank nam daarbij in overweging dat de referentiewoningen goed vergelijkbaar waren en dat de heffingsambtenaar adequaat rekening had gehouden met de verschillen tussen de woningen. Eiser voerde verschillende argumenten aan, waaronder de isolatie van de woning en geluidsoverlast, maar de rechtbank volgde deze argumenten niet. De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar de waarde van de woning op de juiste wijze had vastgesteld en verklaarde het beroep ongegrond.
De uitspraak werd gedaan door mr. M. Eversteijn en is openbaar uitgesproken op 14 december 2022. Eiser werd in de gelegenheid gesteld om hoger beroep aan te tekenen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden binnen zes weken na verzending van de uitspraak.