ECLI:NL:RBMNE:2022:5908

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 december 2022
Publicatiedatum
9 januari 2023
Zaaknummer
UTR 22/4842
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot omzetting van prestatiebeurs naar gift wegens gezondheidsproblemen

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 22 december 2022 uitspraak gedaan over het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om omzetting van zijn prestatiebeurs naar een gift. Eiser, die lijdt aan het prikkelbare darmsyndroom (PDS), stelde dat hij door gezondheidsproblemen niet in staat was om af te studeren. De hogeschool had echter geadviseerd het verzoek af te wijzen, wat de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in zijn besluit van 8 september 2022 heeft overgenomen. De rechtbank heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de minister op basis van het advies van de hogeschool het verzoek van eiser terecht heeft afgewezen.

De rechtbank heeft in haar overwegingen benadrukt dat de wetgeving vereist dat bijzondere omstandigheden, die een omzetting van de prestatiebeurs naar een gift rechtvaardigen, moeten worden aangetoond door verklaringen van zowel een arts als de onderwijsinstelling. In dit geval was de verklaring van de hogeschool niet ondersteunend voor het verzoek van eiser. De rechtbank heeft vastgesteld dat de hogeschool zorgvuldig onderzoek heeft gedaan naar de gezondheid van eiser en dat het advies inzichtelijk en consistent was. Eiser was het niet eens met de afwijzing en betoogde dat het niet aan de hogeschool was om te bepalen of hij in staat was om te studeren, maar de rechtbank volgde deze redenering niet.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de wetgever bewust heeft gekozen voor de noodzaak van een advies van de onderwijsinstelling, omdat deze het beste in staat is om het causale verband tussen de bijzondere omstandigheden en de studiemogelijkheden te beoordelen. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, wat betekent dat de minister het verzoek om kwijtschelding van de prestatiebeurs mocht afwijzen. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/4842
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 december 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Dienst Uitvoering Onderwijs(verweerder)
(gemachtigde: mr. G.J.M. Naber).

Zitting

De rechtbank heeft het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van verweerder van 8 september 2022 op 22 december 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn vriendin [A] en de gemachtigde van verweerder.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk ter zitting uitspraak gedaan. De motivering van die uitspraak vermeldt de rechtbank hierna onder de beslissing.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Motivering

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek voor omzetting van zijn prestatiebeurs naar een gift.
2. De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 22 april 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 8 september 2022 op het bezwaar van eiser is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven. Volgens de minister kan een prestatiebeurs worden omgezet in een gift als een student door een structurele bijzondere omstandigheid niet in staat is om binnen de diplomatermijn het afsluitend diploma te behalen. Die bijzondere omstandigheid moet onder andere worden aangetoond door een verklaring van de onderwijsinstelling. In de verklaring van de onderwijsinstelling staat echter dat het verzoek om omzetting van de prestatiebeurs in een gift niet wordt ondersteund. Daarom wijst de minister het verzoek van eiser af.
3. Eiser is het niet eens met de afwijzing. Eiser lijdt aan de aandoening PDS (prikkelbare darmsyndroom). Hij heeft van 2016 tot en met 2018 vier verschillende hbo-opleidingen gevolgd. Bij elke opleiding verloor hij door zijn gezondheidsklachten de structuur in zijn leven, waardoor hij besloot opnieuw te beginnen bij een andere opleiding. Eiser loopt nu nog steeds rond met ernstige klachten en laat veel onderzoek uitvoeren omdat hij duidelijkheid wil over zijn medische situatie. Volgens eiser is het niet aan zijn hogeschool om te beoordelen of hij wel of niet in staat is om te studeren. Hij vindt dat een arts of hijzelf hier beter over kan oordelen. De hogeschool heeft geadviseerd de studiefinanciering of de diplomatermijn te verlengen maar daar heeft hij niets aan. Vanwege zijn gezondheidssituatie, waar geen verbetering in zit, ziet eiser het namelijk niet meer zitten om te studeren.
4. In artikel 5.16, derde lid, van de Wet studiefinanciering is geregeld wanneer een prestatiebeurs van een student in het hoger onderwijs kan worden omgezet in een gift. Dit is het geval indien een student als direct gevolg van bijzondere omstandigheden van structurele aard niet in staat is het afsluitend examen binnen de diplomatermijn hoger onderwijs of binnen de verlengde diplomatermijn hoger onderwijs met goed gevolg te behalen. In artikel 5.16, vijfde lid, staat dat de bijzondere omstandigheden uitsluitend kunnen worden aangetoond door gedagtekende verklaringen van een arts en de onderwijsinstelling waar de student is ingeschreven.
5. De mogelijkheid om een prestatiebeurs te laten omzetten naar een gift is slechts bedoeld voor gevallen die evident tot een onredelijk of onbillijk resultaat leiden. Dit is een hoge bewijsdrempel. De wetgever heeft er uitdrukkelijk voor gekozen dat uit verklaringen van de natuurlijke persoon of het bestuur van de rechtspersoon van de onderwijsinstelling waar de student is ingeschreven zal moeten blijken dat sprake is van zo’n geval. Uit die verklaring moet dus blijken dat een student door bijzondere omstandigheden niet in staat is af te studeren. Het is niet aan de minister om zelfstandig te beoordelen of aan de toepassingsvoorwaarden is voldaan. De minister moet wel bezien of de verklaring van de onderwijsinstelling en de arts op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, inzichtelijk en consistent zijn. Als daarvan sprake is, heeft de minister een toereikende grondslag voor zijn beslissing op het verzoek van de student. [1]
6. De rechtbank moet dus beoordelen of het advies van de onderwijsinstelling op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen en inzichtelijk en consistent is. Dat houdt in dat uit het advies moet blijken dat de onderwijsinstelling goed onderzoek heeft gedaan, dat het advies begrijpelijk moet zijn en dat de conclusie logischerwijs uit de bevindingen moet volgen. De rechtbank vindt dat hier sprake van is. De rechtbank leidt uit het rapport af dat de onderwijsinstelling goed heeft gekeken naar de gezondheid van eiser. Er is namelijk rekening gehouden met de verklaring van de huisarts waaruit blijkt dat sprake is van een chronische ziekte en met de verklaring van de studentenarts, waarin staat dat eiser in de periode van maart tot augustus 2018 voor 25 tot 50 procent belastbaar was. Vervolgens is deze informatie besproken in het decanenteam van de hogeschool en is geconcludeerd op basis van deze informatie niet vastgesteld kan worden dat eiser niet in staat is om een diploma te behalen in het hoger onderwijs. Een verzoek voor verlenging van de studiefinanciering of verlenging van de diplomatermijn zou eerder voor de hand liggen, aldus de onderwijsinstelling. De rechtbank is van oordeel dat de onderwijsinstelling hiermee goed inzichtelijk heeft gemaakt waarom zij tot deze conclusie is gekomen en kan dit volgen. De minister mocht op basis van deze verklaring daarom het verzoek afwijzen.
7. Dat het volgens eiser niet logisch is dat een verklaring van de onderwijsinstelling noodzakelijk wordt geacht en dat de minister hier daarom niet vanuit mag gaan volgt de rechtbank niet. De wetgever heeft namelijk bewust de keuze gemaakt om een advies van de onderwijsinstelling noodzakelijk te achten. Door de wetgever worden onderwijsinstellingen namelijk het beste in staat geacht zich een beeld te vormen van het causale verband tussen de gestelde bijzondere omstandigheden en de mogelijkheden tot succesvol studeren. De mening van eiser zelf is ook niet voldoende. Als alleen de mening van de student (met een chronische ziekte) relevant zou zijn, zou de prestatiebeurs telkens omgezet moeten worden naar een gift. De wetgever wil dat niet en heeft ervoor gekozen een objectieve derde te laten beoordelen of sprake is van een student die als direct gevolg van bijzondere omstandigheden van structurele aard niet in staat is het afsluitend examen binnen de diplomatermijn hoger onderwijs of binnen de verlengde diplomatermijn hoger onderwijs met goed gevolg te behalen.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de minister het verzoek van eiser om kwijtschelding mocht afwijzen. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 december 2022 door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. L. Ruizendaal, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie onder andere de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep van 28 oktober 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:3781) en van 18 januari 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:224).