ECLI:NL:RBMNE:2022:5957
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen vastgestelde WOZ-waarde van een woning
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 8 november 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de vastgestelde WOZ-waarde van een woning. Eiseres, de eigenaar van de woning, had bezwaar gemaakt tegen de beschikking van de heffingsambtenaar van de gemeente, waarin de WOZ-waarde voor het belastingjaar 2021 was vastgesteld op € 692.000,- met als waardepeildatum 1 januari 2020. Eiseres stelde dat de waarde te hoog was en bepleitte een lagere waarde van € 667.000,-. De heffingsambtenaar handhaafde echter de vastgestelde waarde en verklaarde het bezwaar ongegrond.
De rechtbank heeft de zaak behandeld op een digitale zitting op 27 september 2022, waarbij eiseres werd vertegenwoordigd door R. van der Weide en de verweerder door T. Medemblik. De rechtbank overwoog dat de WOZ-waarde de waarde in het economisch verkeer vertegenwoordigt, en dat de heffingsambtenaar de bewijslast heeft om aan te tonen dat de vastgestelde waarde niet te hoog is. De rechtbank beoordeelde de taxatiematrix die door de heffingsambtenaar was overgelegd, waarin de woning werd vergeleken met drie referentiewoningen in de buurt.
De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk had gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld. De referentiewoningen waren goed vergelijkbaar en de rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar op een juiste manier rekening had gehouden met de verschillen tussen de woningen. Eiseres' argumenten over de ligging nabij een zendmast en overlast van horecagelegenheden werden door de rechtbank niet gevolgd, omdat deze niet voldoende onderbouwd waren. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en werd er geen proceskostenveroordeling opgelegd.