ECLI:NL:RBMNE:2022:6033

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 september 2022
Publicatiedatum
17 januari 2023
Zaaknummer
UTR 22/1828
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Recht op kinderbijslag voor tweede kind met terugwerkende kracht en buitenwettelijk begunstigend beleid

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 30 augustus 2022 uitspraak gedaan in een geschil over het recht op kinderbijslag voor een tweede kind, geboren in 2006. Eiseres had kinderbijslag aangevraagd voor haar tweede kind, maar de Sociale Verzekeringsbank (SVB) had deze pas toegekend vanaf het eerste kwartaal van 2017, ondanks dat de kinderbijslag automatisch toegekend had moeten worden na de geboorte. Eiseres stelde dat de fout in de gegevensuitwisseling tussen de basisregistratie personen (BRP) en de SVB niet voor haar rekening mocht komen en dat zij recht had op een langere terugwerkende kracht dan de SVB had toegekend.

De rechtbank overwoog dat volgens de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) het recht op kinderbijslag op aanvraag wordt vastgesteld en dat de SVB in haar beleid heeft bepaald dat bij de geboorte van volgende kinderen de kinderbijslag automatisch wordt toegekend, mits er aangifte is gedaan. De rechtbank concludeerde dat de SVB haar beleid consistent had toegepast, waarbij de terugwerkende kracht maximaal vijf jaar bedraagt. Eiseres had geen bewijs geleverd dat het beleid niet consistent was toegepast en de rechtbank kon niet ingaan op de vraag of het beleid onredelijk was of niet.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond, omdat de SVB zich aan haar beleid had gehouden en de wet het toelaat dat kinderbijslag met terugwerkende kracht wordt verleend. Eiseres had geen recht op een langere terugwerkende kracht dan vijf jaar, en de rechtbank kon niet ingaan op de vergelijking met andere wetten zoals de Participatiewet. De uitspraak benadrukt de rechtszekerheid van financiële aanspraken jegens de overheid en de grenzen van de rechterlijke toetsing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/1828

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 augustus 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: O.J.J.C. Koopmans),
en

de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, verweerder

(gemachtigde: mr. J.G. Starreveld).

Procesverloop

Bij besluit van 4 februari 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres voor haar tweede kind [A] , geboren op [geboortedatum] 2006, kinderbijslag toegekend vanaf het eerste kwartaal van 2017.
Bij besluit van 23 maart 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 augustus 2022. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. In geding is of eiseres recht heeft op kinderbijslag voor [A] , met een langere terugwerkende kracht dan vanaf het eerste kwartaal van 2017. Tussen partijen is niet in geschil dat de kinderbijslag niet automatisch na de geboorte van [A] is toegekend door een fout in de gegevensuitwisseling tussen de basisregistratie personen (BRP) en verweerder (de SVB).
2. Eiseres voert in beroep aan dat niet valt in te zien dat de fout van verweerder voor haar rekening moet komen. De kinderbijslag had automatisch toegekend moeten worden. Eiseres hoefde geen aanvraag voor kinderbijslag in te dienen. Artikel 14, derde lid, van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) is dus niet van toepassing, omdat dat artikel ziet op kinderbijslag op aanvraag. Volgens eiseres dient aangesloten te worden bij de verjaringstermijn van twintig jaren uit artikel 3:309 van het BW. Ook verwijst eiseres naar terugvorderingen van teveel betaalde bijstand, namelijk tot het moment dat er niet meer aan de voorwaarden voor de verlening van die bijstand werd voldaan. Daarbij wordt geen verjaringstermijn gehanteerd. De overheid meet met twee maten: als zij geld te vorderen heeft geldt geen verjaringstermijn, als zij geld moet betalen geldt er wel een verjaringstermijn.
Tot slot vindt eiseres dat sprake is van een unieke situatie. Zij heeft begrepen dat het niet vaak voorkomt dat gedurende bijna zestien jaar geen kinderbijslag wordt uitbetaald en daarom is een betaling van kinderbijslag over slechts vijf van de zestien jaar onevenredig. Dat maakt het beleid ook onredelijk in verhouding tot andere zaken, waarbij bijvoorbeeld na acht jaar wordt ontdekt dat de kinderbijslag niet is betaald en alsnog vijf jaar wordt terugbetaald. Terugbetaling van een percentage van de niet betaalde jaren zou eerlijker zijn.
3. De rechtbank overweegt als volgt. In artikel 14, eerste lid, van de AKW is, voor zover relevant, bepaald dat het recht op kinderbijslag op aanvraag wordt vastgesteld. In artikel 14, derde lid, van de AKW is, voor zover relevant, bepaald dat het recht op kinderbijslag niet vroeger kan ingaan dan een jaar voorafgaand aan de eerste dag van het kalenderkwartaal tijdens welk de aanvraag om kinderbijslag werd ingediend.
4. In het beleid van verweerder (SB1067) is bepaald dat bij de geboorte van volgende kinderen de SVB automatisch kinderbijslag toekent als na de geboorte van het kind aangifte is gedaan bij de burgerlijke stand in Nederland. De toekenning van kinderbijslag vindt dan plaats op basis van de gegevensuitwisseling tussen de BRP en de SVB. Eventuele fouten in deze gegevensuitwisseling die tot gevolg hebben dat de SVB de kinderbijslag niet of niet tijdig toekent, komen voor rekening en risico van de SVB. In deze gevallen kent de SVB de kinderbijslag voor het volgende kind toe met terugwerkende kracht van maximaal vijf jaar.
5. De rechtbank stelt, anders dan eiseres betoogt, vast dat artikel 14 van de AKW ook voor [A] de grondslag is voor de kinderbijslag. Verweerder laat slechts de aanvraagprocedure in haar beleid buiten toepassing voor opvolgende kinderen. [1] Nu dit artikel de grondslag van de kinderbijslag geeft, is de rechtbank in navolging van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van oordeel dat het beleid van verweerder moet worden aangemerkt als buitenwettelijk begunstigend beleid, omdat daarin is neergelegd dat een terugwerkende kracht geldt van maximaal vijf jaar, in plaats van het jaar dat uit het derde lid van artikel 14 van de AKW volgt. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is in dat geval beperkt tot de vraag of verweerder zijn buitenwettelijk begunstigend beleid consistent heeft toegepast. [2] In het kader van deze toetsing is niet aan de orde of het beleid de grenzen van een redelijke beleidsbepaling te buiten gaat, of het beleid onredelijk is, dan wel of sprake is van bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Awb. [3] Daarom kan het betoog dat verweerder de jaren waarover met terugwerkende kracht alsnog wordt betaald percentueel zou moeten berekenen, niet slagen. Dat geldt ook voor het betoog dat sprake is van een unieke situatie en dat eiseres een verjaringstermijn van twintig jaar in aansluiting op artikel 3:309 BW passender vindt.
De rechtbank stelt daarnaast vast dat eiseres in feite ageert tegen de wet an sich, waar zij meent dat de overheid met twee maten meet. De terugvordering van bijstand, waarop eiseres zich beroept, berust op de Participatiewet. De betaling van kinderbijslag op de AKW. Het is niet aan de rechtbank om te toetsen hoe die twee wetten zich tot elkaar verhouden. De bevoegdheid van de rechtbank is beperkt tot de beoordeling van (de rechtmatigheid van) het besluit waartegen eiseres in beroep is opgekomen. Helder is dat de wet waarop het besluit is gebaseerd het toelaat dat met terugwerkende kracht kinderbijslag wordt verleend en dat uit het beleid een termijn volgt van vijf jaar.
Naar aanleiding van vragen van de rechtbank heeft eiseres ter zitting opgemerkt dat het maar de vraag is of verweerder dit beleid consistent heeft toegepast. Eiseres heeft opgemerkt dat zij geen inzicht heeft in de zaken waarin dit beleid heeft gespeeld en verweerder moet laten zien dat het beleid consistent is toegepast. De rechtbank overweegt dat eiseres dit niet alleen pas ter zitting heeft opgemerkt, maar ook niet heeft gevraagd om de behandeling daarvoor te schorsen. Bovendien heeft eiseres zelf niets gedaan om te laten zien dat er aanleiding is om aan te nemen dat dit beleid niet consistent wordt toegepast. De rechtbank gaat aan deze opmerking dan ook voorbij.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zijn beleid consistent heeft toegepast aangezien met terugwerkende kracht van vijf jaar alsnog kinderbijslag is toegekend. Gelet op vaste rechtspraak van de CRvB [4] zijn financiële aanspraken jegens de overheid op grond van de rechtszekerheid na een termijn van vijf jaar niet meer in rechte afdwingbaar, behoudens in het geval bij wet anders is voorzien of door de wetgever anders is beoogd. Van zo’n geval is hier geen sprake.
6. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.E.M. van Abbe, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. van Ettikhoven, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
30 augustus 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Zie onder 4 van de notitie die door verweerder is overgelegd bij de interne notitie van 25 januari 2022.
2.Zie een uitspraak van de CRvB van 6 mei 2021 (ECLI:NL:CRVB:2021:1063).
3.Zie uitspraken van de CRvB van 11 januari 2018 en 26 februari 2013 (ECLI:NL:CRVB:2018:1 en ECLI:NL:CRVB:2013:BZ2297).
4.Zie een uitspraak van de CRvB van 1 december 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:3759).