In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 30 augustus 2022 uitspraak gedaan in een geschil over het recht op kinderbijslag voor een tweede kind, geboren in 2006. Eiseres had kinderbijslag aangevraagd voor haar tweede kind, maar de Sociale Verzekeringsbank (SVB) had deze pas toegekend vanaf het eerste kwartaal van 2017, ondanks dat de kinderbijslag automatisch toegekend had moeten worden na de geboorte. Eiseres stelde dat de fout in de gegevensuitwisseling tussen de basisregistratie personen (BRP) en de SVB niet voor haar rekening mocht komen en dat zij recht had op een langere terugwerkende kracht dan de SVB had toegekend.
De rechtbank overwoog dat volgens de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) het recht op kinderbijslag op aanvraag wordt vastgesteld en dat de SVB in haar beleid heeft bepaald dat bij de geboorte van volgende kinderen de kinderbijslag automatisch wordt toegekend, mits er aangifte is gedaan. De rechtbank concludeerde dat de SVB haar beleid consistent had toegepast, waarbij de terugwerkende kracht maximaal vijf jaar bedraagt. Eiseres had geen bewijs geleverd dat het beleid niet consistent was toegepast en de rechtbank kon niet ingaan op de vraag of het beleid onredelijk was of niet.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond, omdat de SVB zich aan haar beleid had gehouden en de wet het toelaat dat kinderbijslag met terugwerkende kracht wordt verleend. Eiseres had geen recht op een langere terugwerkende kracht dan vijf jaar, en de rechtbank kon niet ingaan op de vergelijking met andere wetten zoals de Participatiewet. De uitspraak benadrukt de rechtszekerheid van financiële aanspraken jegens de overheid en de grenzen van de rechterlijke toetsing.