ECLI:NL:RBMNE:2022:6261

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 oktober 2022
Publicatiedatum
28 februari 2023
Zaaknummer
20/3976
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar inzake besluit gemeente Utrecht

Deze uitspraak betreft het verzet van de opposant tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank van 2 november 2021, waarin het beroep van de opposant ongegrond werd verklaard. De opposant had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, gedateerd 18 september 2020. In de eerdere uitspraak oordeelde de rechtbank dat de gemeente het bezwaar terecht niet-ontvankelijk had verklaard, zonder dat er een zitting was gehouden, omdat er geen twijfel bestond over de uitkomst van de zaak. De opposant betwistte echter de juistheid van deze uitspraak en stelde dat de gemeente de verzending van het besluit niet aannemelijk had gemaakt.

De rechtbank heeft in deze uitspraak de argumenten van de opposant gevolgd en vastgesteld dat op de door de gemeente overgelegde stukken geen expliciete melding van verzending van het primaire besluit staat. Hierdoor kon niet met zekerheid worden vastgesteld dat de opposant het besluit had ontvangen. De rechtbank concludeerde dat de gemeente de verzending van het besluit niet aannemelijk had gemaakt, wat leidde tot de conclusie dat het verzet gegrond was.

De rechtbank vernietigde de eerdere uitspraak en droeg de gemeente op om alsnog inhoudelijk op het bezwaar van de opposant te beslissen. Tevens werd de gemeente veroordeeld tot betaling van de proceskosten van de opposant, vastgesteld op € 759,-, en het griffierecht van € 48,-. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 13 oktober 2022.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/3976- V

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 oktober 2022 op het verzet van

[opposant] , woonplaats onbekend, opposant,

(gemachtigde: mr. J.H.F. de Jong).

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep dat opposant heeft ingediend tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht van 18 september 2020.
In de uitspraak van 2 november 2021 heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
Opposant is tegen deze uitspraak in verzet gegaan en heeft niet gevraagd om op een zitting te worden gehoord.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft in de uitspraak van 2 november 2021 het beroep ongegrond verklaard, omdat verweerder het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Omdat de rechtbank geen twijfel had over de uitkomst van de zaak, heeft zij de uitspraak gedaan zonder eerst een zitting te houden. Dat mag op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2. In deze zaak moet de rechtbank beoordelen of de rechtbank toen terecht heeft geoordeeld dat er geen twijfel over de uitkomst was en dat er dus geen zitting nodig was.
De rechtbank kijkt (nog) niet of opposant gelijk heeft met zijn beroep. Dat gebeurt pas als de rechtbank van oordeel is dat de uitspraak van de rechtbank van 2 november 2021 niet juist was.
3. Volgens opposant is de uitspraak van de rechtbank van 2 november 2021 niet juist. Opposant betwist dat de gemeente de verzending van het besluit aannemelijk zou hebben gemaakt. Op beide door de gemeente overgelegde stukken ontbreekt immers een expliciete melding van verzending van het primaire besluit. Het oordeel van zowel de gemeente als de rechtbank kan dan ook uitsluitend op dit primaire besluit zelf zijn gebaseerd. Het feit dat hierop een datum van verzending staat opgenomen garandeert echter allerminst dat dit besluit hem ook daadwerkelijk heeft bereikt. Daarmee is de veronderstelde plicht van opposant om het vermoeden van een juiste verzending van dit besluit te ontzenuwen komen te vervallen. Voor zover in rechte zou komen te staan dat de gemeente de verzending van het besluit wel degelijk aannemelijk heeft gemaakt, meent hij zowel in bezwaar als in beroep te hebben aangetoond dat niet kan worden uitgesloten dat hij dit besluit niet heeft mogen ontvangen. De gemeente kan immers niet uitsluiten dat dit besluit om wat voor reden dan ook in het ongerede is geraakt en daarmee niet in het postvakje van hem terecht is gekomen nu de handtekening slechts betrekking heeft op het setje post dat hij op een specifieke datum in ontvangst heeft genomen. Bij het aftekenen van het aftekenformulier zal noch de gemeente noch hijzelf immers kunnen vermoeden dat er op dat moment een stuk in het postvakje ontbreekt. Aldus blijft opposant van mening dat er sprake was van een verschoonbare termijnoverschrijding.
4. De rechtbank volgt opposant in zijn standpunt dat op beide door verweerder overgelegde stukken een expliciete melding van verzending van het primaire besluit ontbreekt. Aan de hand van de aftekenformulier is niet te zien
welkestukken opposant in ontvangst heeft genomen. Daarmee staat vast dat niet met zekerheid is te zeggen dat opposant het besluit heeft afgehaald. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder hiermee de verzending van het besluit niet aannemelijk heeft gemaakt.
5. Dit betekent dat opposant hierover gelijk heeft. Het verzet is dus gegrond en de uitspraak van 2 november 2021 vervalt (artikel 8:55, lid 9, Awb).
6. Verweerder heeft geen andere reden gegeven waarom het bezwaar niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard. Zo'n andere reden is ook niet op andere wijze gebleken. Verweerder heeft dus ten onrechte het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op alsnog inhoudelijk op het bezwaar te beslissen.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door opposant gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 759,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1). Voorts dient verweerder aan opposant het griffierecht te vergoeden van € 48,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het verzet gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog inhoudelijk op het bezwaar te beslissen;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 759,- aan proceskosten;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 48,- dat opposant heeft betaald moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren, rechter, in aanwezigheid van
O. Asafiati, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 oktober 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak kunt u niet in hoger beroep.