ECLI:NL:RBMNE:2022:631

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 februari 2022
Publicatiedatum
22 februari 2022
Zaaknummer
16-180716-21
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor ontucht met minderjarige in Breukelen

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 21 februari 2022 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontucht met een vijftienjarig meisje. De zaak kwam ter terechtzitting na een aangifte van de aangeefster, die verklaarde dat de verdachte op 25 december 2020 in Breukelen seksueel binnendrong. De rechtbank heeft het bewijs beoordeeld, waarbij de verklaringen van zowel de verdachte als de aangeefster zijn gewogen. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van de verdachte consistenter was dan die van de aangeefster, die op verschillende punten inconsistenties vertoonde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan ontuchtige handelingen met de minderjarige, en heeft hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partij, de aangeefster, voor zowel materiële als immateriële schade. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie om de verdachte te veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twintig maanden afgewezen, en in plaats daarvan een lagere straf opgelegd, rekening houdend met de rol van de aangeefster en de inconsistenties in haar verklaringen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/180716-21 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 21 februari 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1997] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres:
[adres] te [woonplaats] ,
thans gedetineerd in de [verblijfplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting op 20 december 2021 en 7 februari 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. J.R.F. Esbir Wildeman en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. J.P.W. Nijboer, de benadeelde partij en haar advocaat mr. C.H. Dijkstra naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De officier van justitie verdenkt verdachte ervan dat hij betrokken is geweest bij een strafbaar feit. Deze verdenking staat beschreven in de tenlastelegging, die als bijlage is opgenomen in dit vonnis.
Kort gezegd verdenkt de officier van justitie verdachte ervan dat hij
op 25 december 2020 in Breukelen ontucht heeft gepleegd met de vijftienjarige [aangeefster] , bestaand in seksueel binnendringen.

3.VOORVRAGEN

Voordat de rechtbank een inhoudelijke beslissing kan nemen in de zaak tegen verdachte, moet zij eerst kijken of aan de in de wet gestelde voorvragen is voldaan. Dat is het geval: de dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd om deze zaak te beoordelen, de officier van justitie mag verdachte vervolgen en er zijn geen redenen om de vervolging uit te stellen.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het tenlastegelegde wettig en overtuigend te bewijzen op basis van de verklaring van verdachte ter terechtzitting en de aangifte van mw. [aangeefster] . Opzet of schuld van verdachte op de wetenschap van de leeftijd van aangeefster hoeft niet te worden vastgesteld nu dit een geobjectiveerd bestanddeel betreft, aldus de officier van justitie.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte bepleit dat verdachte partieel vrijgesproken moet worden van het gedeelte van de tenlastelegging met betrekking tot orale seks die zou hebben plaatsgevonden. Aangeefster heeft hierover namelijk niet verklaard waardoor enig steunbewijs ontbreekt voor de verklaring van verdachte, aldus de raadsman.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Bewijsmiddelen [1]
Aangeefster [aangeefster] , geboren op [2005] , heeft op 16 februari 2021 aangifte gedaan en onder meer het volgende verklaard:
Ik doe aangifte van verkrachting op het station in Breukelen, bij de wc, in de wc op vrijdag 25 december 2020. [2] […] Hij is met zijn piemel in mijn vagina geweest. [3]
Verdachte heeft ter terechtzitting van 7 februari 2022 het volgende verklaard (zakelijk weergegeven):
Het klopt dat ik op 25 december 2020 seks heb gehad met aangeefster in de wc bij het station in Breukelen. [4]
Verdachte heeft op 4 mei 2021 bij de politie onder meer het volgende verklaard [5] :
[…] Wij zijn vanaf het station Breukelen naar een parkje gelopen, daar heeft ze mij gepijpt. Ze wilde daar ook neuken, maar we zijn toen samen naar een toilet op het station gegaan en daar is het gebeurd.
Bewijsoverweging orale seks met aangeefster
Uit het dossier is de rechtbank gebleken dat aangeefster op een aantal punten inconsistent en soms zelfs onwaar heeft verklaard. Zo heeft aangeefster in haar eerste melding verklaard dat zij bij het kanaal zou zijn verkracht, terwijl zij later heeft verklaard (alleen) op de wc te zijn verkracht. Ook heeft aangeefster verklaard dat haar telefoon leeg was gegaan voordat ze op het station van Breukelen aankwam, terwijl uit onderzoek blijkt dat zij op de wc van het station in Breukelen nog berichten heeft verstuurd met deze telefoon. Verdachte heeft vanaf het begin wel openheid van zaken gegeven en consistent verklaard. Daarbij komt dat verdachte belastend over zichzelf heeft verklaard. Verdachte heeft verklaard dat aangeefster vrijwillig seks met hem heeft gehad en dat zij hem in eerste instantie mee heeft genomen naar een parkje alwaar zij hem heeft gepijpt. Daarna heeft de seks op de wc plaatsgevonden. De verklaring van verdachte strookt met de inhoud van de bewijsmiddelen in het dossier. Zo blijkt uit de camerabeelden van het station Breukelen dat aangeefster heel rustig het toilet uitloopt en even later samen met verdachte wegloopt. Dit komt overeen met de verklaring van verdachte dat ook aangeefster toen de seks heeft gewild en vormt een contra-indicatie dat zij tegen haar wil is gedwongen tot het hebben van seks. De rechtbank acht de verklaring van verdachte dan ook overtuigender dan de verklaring van aangeefster waarin het pijpen niet is genoemd. De rechtbank gaat daarom uit van de juistheid van de verklaring van verdachte. Dit betekent dat de rechtbank ook de overtuiging heeft dat aangeefster verdachte heeft gepijpt. Het argument van de raadsman dat steunbewijs nodig is voor dit gedeelte van de tenlastelegging treft geen doel nu de bewijsminimumregel ex artikel 342 lid 2 Wetboek van Strafvordering slechts geldt voor de tenlastelegging in haar geheel.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 25 december 2020 te Breukelen met [aangeefster] , geboren op [2005] , die de leeftijd van twaalf, maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt,
ontuchtige handelingen heeft gepleegd die hebben bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, immers heeft hij, verdachte,
- zijn penis in de vagina van die [aangeefster] gebracht en gehouden en
- zich laten pijpen door die [aangeefster] .
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad. Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

7.1
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging wegens afwezigheid van alle schuld. Er is sprake van een verschoonbare dwaling over de leeftijd van aangeefster. Er is immers een bepaalde uitnodiging tot het hebben van seks van haar uitgegaan en het is niet onaannemelijk dat aangeefster heeft gezegd dat ze achttien jaar was, zoals verdachte verklaart.
7.2
Standpunt van de officier van justitie
Het beroep op afwezigheid van alle schuld kan niet slagen. Verdachte heeft onvoldoende onderzoek gedaan om de daadwerkelijke leeftijd van aangeefster te achterhalen. Het enkel vragen naar de leeftijd, zoals verdachte zegt te hebben gedaan, is daartoe onvoldoende.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Blijkens de wetsgeschiedenis strekt artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht tot bescherming van de seksuele integriteit van personen die, gelet op hun jeugdige leeftijd, in het algemeen geacht moeten worden niet, dan wel onvoldoende, in staat te zijn zelf die integriteit te bewaken. Deze bescherming strekt zich ook uit tot eventuele door minderjarigen zelf geïnitieerde gedragingen. De leeftijd van de minderjarige vormt in dit wetsartikel, juist vanwege deze bescherming, een geobjectiveerd bestanddeel en opzet of schuld is in dat verband dus niet vereist. Een beroep op afwezigheid van alle schuld ten aanzien van de leeftijd van het slachtoffer blijft wel mogelijk, maar heeft, nu bij de beoordeling daarvan gekeken dient te worden naar de aard en strekking van deze specifieke strafbepaling, slechts in zeer uitzonderlijke gevallen een kans van slagen.
Naar het oordeel van de rechtbank is in de onderhavige zaak geen sprake van een uitzondering als hiervoor bedoeld. Ook als de verklaring van verdachte op dit punt juist is, leidt dat niet tot een gerechtvaardigd beroep op het ontbreken van alle schuld.
Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
Verdachte heeft aangeefster voor het eerst ontmoet op het station in Utrecht. Verdachte kende aangeefster niet. Verdachte zou aangeefster naar haar leeftijd hebben gevraagd. Aangeefster zou hebben gezegd 18 jaar oud te zijn. Iets later zou verdachte om de legitimatie van aangeefster hebben gevraagd, op welke vraag zij ontwijkend zou hebben geantwoord. Verdachte had naar het oordeel van de rechtbank niet zomaar mogen uitgaan van de juistheid van de mededeling van aangeefster dat zij 18 jaar oud was. Dat geldt temeer nu zij de vraag over haar legitimatie heeft ontweken. Aan de door de wetgever beoogde bescherming van de seksuele integriteit van minderjarigen zou ernstig afbreuk worden gedaan als in een geval als dit – waarin een minderjarige, gevraagd naar haar leeftijd, een hogere leeftijd opgeeft dan de werkelijke en die minderjarige in de optiek van de verdachte een ouder voorkomen heeft –afwezigheid van alle schuld bij de verdachte zou worden aangenomen.
Op de verdachte rustte een plicht om, daar waar hij ervoor heeft gekozen seksuele handelingen te verrichten met een meisje dat hij nauwelijks kende en waarvan hij tenminste wist dat zij jonger was dan hijzelf, nader onderzoek te verrichten naar haar werkelijke leeftijd. Nu niet is gebleken dat de verdachte zich op enigerlei wijze heeft ingespannen om zekerheid te krijgen over de precieze leeftijd van het slachtoffer, maar hij slechts is afgegaan op de informatie van het slachtoffer en zijn eigen inschatting, is van afwezigheid van alle schuld geen sprake. Het beroep daarop wordt dus verworpen.
Ook overigens is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert dat verdachte wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht. De officier van justitie weegt in strafverzwarende zin mee dat verdachte eerder is veroordeeld voor een vergelijkbaar strafbaar feit. Dit maakt dat verdachte extra behoedzaam had moeten zijn alvorens seksueel contact te hebben met aangeefster, aldus de officier van justitie. In de persoonlijke omstandigheden van verdachte ziet de officier van justitie geen reden om van de richtlijnen van het Openbaar Ministerie af te wijken. De officier van justitie acht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf de enige passende afdoening.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman verzoekt om rekening te houden met de rol van aangeefster in het geheel. Uit het dossier blijkt niet dat de seks tussen verdachte en aangeefster onvrijwillig was. Daarbij komt dat de verklaringen van aangeefster meerdere inconsistenties en onwaarheden bevatten, aldus de raadsman. De raadsman constateert dat uit het dossier blijkt dat het initiatief tot de seks vanuit aangeefster is gekomen. Verdachte valt hooguit te verwijten dat hij zich daar te gemakkelijk in heeft laten meevoeren. De raadsman verzoekt ook om er rekening mee te houden dat verdachte direct openheid van zaken heeft gegeven. Het strafbare feit waarvoor verdachte eerder veroordeeld is, betreft een feit uit 2013, toen verdachte zelf nog minderjarig was, aldus de raadsman. Tot slot merkt de raadsman op dat artikel 63 Wetboek van Strafrecht van toepassing is. Gelet op het tijdsverloop en de straffen die zoal in soortgelijke zaken zijn opgelegd vindt de raadsman een lagere straf dan geëist, geïndiceerd. Indien een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend wordt geacht, verzoekt de raadsman om de duur hiervan te beperken tot een aantal weken.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het strafbare feit, de omstandigheden waaronder verdachte het feit heeft gepleegd en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. De rechtbank heeft ook gekeken naar straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd.
8.3.1.
De ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd
Verdachte heeft seks gehad met een vijftienjarig meisje en dat is een misdrijf. Door zo te handelen heeft verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van seksueel misbruik daar vaak nog gedurende lange tijd gevolgen van ondervinden in hun dagelijks functioneren, onder meer op het gebied van (het aangaan en onderhouden van) (seksuele) relaties. Daarnaast betrekt de rechtbank de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd in haar oordeel. Verdachte had beter moeten weten dan met een voor hem onbekend meisje mee naar Breukelen te gaan, laat op de avond, waar hij zich door haar in een parkje heeft laten pijpen, om vervolgens met haar op de toilet van het station geslachtsgemeenschap te hebben.
8.3.2.
De persoonlijke omstandigheden van verdachte
Strafblad
Uit de justitiële documentatie van verdachte van 1 februari 2022 blijkt dat verdachte in 2017 is veroordeeld voor een vergelijkbaar strafbaar feit. De rechtbank weegt dit in strafverzwarende zin mee in haar oordeel.
8.3.3.
Conclusie
Straf
Gelet op de aard en ernst van het feit kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden volstaan met een straf die geen vrijheidsbeneming met zich brengt. De rechtbank is, mede vanwege zijn eerdere veroordeling wegens een soortgelijk feit, van oordeel dat verdachte zich zonder gevangenisstraf onvoldoende doordrongen is van de strafwaardigheid van zijn gedrag. Anderzijds acht de rechtbank van groot belang dat aan verdachte bij wijze van waarschuwing een fors deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk opgelegd wordt, om herhaling in de toekomst zoveel mogelijk te voorkomen.
De rechtbank heeft bij de vaststelling van de duur van de op te leggen gevangenisstraf in het bijzonder het volgende laten meewegen. Vooropgesteld wordt dat de rechtbank de eis van de officier van justitie, gelet op alle omstandigheden van het geval, niet passend vindt. De rechtbank constateert dat de verklaring van aangeefster meerdere inconsistenties, en zelfs onwaarheden bevat. Verdachte heeft daarentegen van meet af aan consistent verklaard, welke verklaring de rechtbank geloofwaardig acht. Enerzijds houdt de rechtbank rekening met de rol van aangeefster zelf. Immers, zij heeft verdachte uitgenodigd om met haar mee te gaan waarna aangeefster vrijwillig seksuele handelingen met hem heeft verricht. Anderzijds rekent de rechtbank het verdachte aan dat hij op deze uitnodiging is ingegaan. Verdachte had, zeker gelet op zijn eerdere veroordeling, beter moeten weten en van de seks met aangeefster moeten afzien. Hij heeft er ten onrechte niet bij stilgestaan dat minderjarigen (jonger dan zestien jaar) regelmatig niet in staat zijn om zelf hun seksuele integriteit te bewaken en in die zin moeten worden beschermd. In plaats daarvan heeft hij zich alleen laten leiden door zijn eigen lusten. Dat rekent de rechtbank verdachte aan.
Tot slot heeft de rechtbank de voorschriften toegepast die gelden voor de situatie waarin verdachte op een eerder moment een straf zou zijn opgelegd voor alle eerder begane strafbare feiten tegelijk (artikel 63 Wetboek van Strafrecht).
Conclusie
Alles overwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren, passend en geboden.

9.BENADEELDE PARTIJ

[aangeefster] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van
€ 2.149,51. Dit bedrag bestaat uit € 149,51 materiële schade en € 2.000,00 immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vordert om de vordering van [aangeefster] geheel toe te wijzen, tot het bedrag van € 2.149,51, te vermeerderen met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman is voor wat betreft het immateriële deel van de vordering van mening dat de uitspraken waarnaar door de benadeelde partij is verwezen, niet vergelijkbaar zijn met onderhavig geval. De raadsman verzoekt daarom primair om deze vordering niet-ontvankelijk te verklaren. Subsidiair verzoekt de raadsman om deze vordering substantieel te matigen. Wat betreft de schade wegens verloren gegane kleding verzoekt de raadsman om onderscheid te maken tussen kleding die wel en die niet verloren is gegaan ten gevolge van dit feit, dan wel het daarop volgende opsporingsonderzoek.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij [aangeefster] als gevolg van het hiervoor bewezenverklaarde rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank acht de gevorderde materiële schade aan kleding en uitgaven aan medicijnen voldoende onderbouwd en wijst dit deel van de vorering toe. De rechtbank ziet geen reden om onderscheid te maken tussen de bovenkleding en de onderkleding, zoals door de raadsman van verdachte bepleit. [aangeefster] heeft voldoende toegelicht dat zij alle kleding die zij ten tijde van het delict droeg, heeft afgestaan ten behoeve van het sporenonderzoek dan wel heeft willen vervangen vanwege de associaties die de kleding met zich brengt. De rechtbank acht het vervangen van deze kleding schade die rechtstreeks het gevolg is van het bewezen verklaarde feit.
De rechtbank is voorts van oordeel dat [aangeefster] daarnaast aanspraak heeft op vergoeding van de immateriële schade op grond van artikel 6:106 lid 1 sub b BW. Deze vergoeding kan worden toegekend indien zij lichamelijk letsel heeft opgelopen, in eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in haar persoon is aangetast. Van de aantasting ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien zij psychische schade heeft opgelopen. Om deze vergoeding toe te kennen is een causaal verband vereist tussen het ontstaan van de psychische schade en het gepleegde strafbare feit en moet naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kunnen worden vastgesteld. De rechtbank is van oordeel dat uit de aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor [aangeefster] er sprake is van een aantasting in haar persoon op andere wijze, waarbij de nadelige gevolgen zo voor de hand liggen dat in dit geval ook zonder verdere onderbouwing sprake is van aantasting in de persoon. [6]
Gelet op de aard en ernst van het feit in vergelijking met de uitspraken waarnaar is verwezen in de toelichting van de vordering, acht de rechtbank een lager bedrag dan gevorderd, passend. De rechtbank wijst de gevorderde immateriële schadevergoeding toe tot een bedrag van € 1.000,00. De bedragen worden toegewezen, te vermeerderen met wettelijke rente.
Ook zal de rechtbank de door de officier van justitie gevorderde schadevergoedingsmaatregel opleggen.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 63 en 245 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 6 maanden;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte van 4 maanden niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van drie (3) jaren vast;
- stelt als algemene voorwaarde dat veroordeelde:
o zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Benadeelde partij
- wijst de vordering van [aangeefster] toe tot een bedrag van € 1.149,51;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan [aangeefster] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 december 2020 tot de dag van volledige betaling;
- wijst af het meer gevorderde;
- legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [aangeefster] aan de Staat € 1.149,51 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 december 2020 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 31 dagen gijzeling;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
- veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.C. Quak, voorzitter, mr. H.A. Brouwer en mr. S.M. Schothorst, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.A. Chanier, griffier,
en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 21 februari 2022.
Mr. S.M. Schothorst is buiten staat om dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 25 december 2020 te Breukelen, althans in het arrondissement
Midden-Nederland, met [aangeefster] , geboren op [2005] , die de leeftijd van
twaalf, maar nog niet die van zestien jaren bereikt, buiten echt,
ontuchtige handelingen heeft gepleegd die hebben bestaan uit of mede hebben
bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, immers heeft hij,
verdachte,
- zijn penis in de vagina van die [aangeefster] gebracht en/of gehouden en/of
- zich laten pijpen door die [aangeefster] ;
(art 245 Wetboek van Strafrecht)

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers zijn dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van 8 juli 2021, genummerd PL0900-2020419158, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd pagina 1 tot en met 180. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van aangifte [aangeefster] , p. 32.
3.Proces-verbaal van aangifte [aangeefster] , p. 36.
4.Proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting.
5.Proces-verbaal van verhoor van de verdachte [verdachte] , p. 177.
6.HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793, r.o. 2.4.5, en HR 15 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:2012.