ECLI:NL:RBMNE:2022:639

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 februari 2022
Publicatiedatum
22 februari 2022
Zaaknummer
UTR 22_13
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig genomen besluiten door het Openbaar Ministerie met betrekking tot dwangsommen

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het Openbaar Ministerie omdat verweerder niet tijdig heeft beslist na een eerdere uitspraak van de rechtbank van 15 maart 2021. De rechtbank had verweerder opgedragen om binnen zes weken nieuwe besluiten te nemen over 14 dossiers, met een dwangsom van € 100,- per dag voor elke dag dat deze termijn werd overschreden, tot een maximum van € 15.000,-. Verweerder heeft echter niet voldaan aan deze opdracht, waardoor de dwangsom inmiddels verbeurd is verklaard en geïnd.

Eiser heeft aangevoerd dat er nog steeds geen besluiten zijn genomen en verzoekt om het opleggen van nieuwe dwangsommen van € 500,- per dag, met een maximum van € 50.000,-, om ervoor te zorgen dat verweerder nu wel tot besluitvorming overgaat. Verweerder heeft erkend dat hij nog geen besluiten heeft genomen en heeft om een verlenging van de termijn gevraagd, verwijzend naar ziekte onder medewerkers en de gevolgen van de coronapandemie.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder nog steeds geen besluiten heeft genomen en heeft het beroep kennelijk gegrond verklaard. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen twee weken na de uitspraak besluiten te nemen. Tevens is er een dwangsom van € 250,- per dag opgelegd voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 37.500,-. Eiser heeft recht op vergoeding van proceskosten en griffierecht, dat door verweerder moet worden betaald. De uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, en is openbaar uitgesproken op 15 februari 2022.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/13
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 februari 2022 op het beroep in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. S.G. Blasweiler),
en
Openbaar Ministerie Parket-Generaal Bestuurlijke en Juridische Zaken, verweerder
(gemachtigde: mr. M.U. Smis).

Procesverloop

Deze zaak gaat over het beroep van eiser omdat verweerder niet tijdig heeft beslist na de uitspraak van de rechtbank van 15 maart 2021.
De rechtbank heeft bepaald dat het onderzoek ter zitting verder achterwege blijft. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
2. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen zes weken na de verzending van de uitspraak van 15 maart 2021 nieuwe besluiten te nemen over in totaal 14 dossiers. Daarbij heeft de rechtbank een dwangsom opgelegd van € 100,- voor elke per dag waarmee verweerder de hiervoor genoemde termijn overschrijdt tot een maximum van € 15.000,-. De uitspraak is op 23 maart 2021 verzonden. Verweerder heeft niet aan de opdracht van de rechtbank voldaan door binnen de termijn van zes weken te beslissen. Inmiddels is de dwangsom van € 15.000,- verbeurd en heeft de invordering daarvan plaatsgevonden.
3. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder nog steeds geen besluiten heeft genomen waartoe de rechtbank opdracht heeft gegeven. Eiser verzoekt om het opleggen van dwangsommen van € 500,- voor elke per dag waarmee verweerder de termijn van twee weken na de uitspraak in deze procedure overschrijdt met een maximum van € 50.000,- om te bewerkstellingen dat verweerder nu wel spoedig over gaat tot het nemen van besluiten.
4. Verweerder heeft in reactie op het beroep meegedeeld dat het klopt dat hij nog geen uitvoering heeft gegeven aan de uitspraak van 15 maart 2021 en nog geen besluiten heeft genomen. Verweerder deelt verder mee dat hij is geconfronteerd met ziekte van medewerkers die bij de besluitvorming betrokken zijn. De medewerker die als gevolg hiervan als vervanger was aangewezen, is ook ziek geworden. De maatregelen van de coronapandemie droegen ook niet bij aan een betere bedrijfsvoering omdat veel medewerkers vanuit huis moesten werken. Verweerder verzoekt om hem alsnog een termijn te gunnen van drie weken na uitspraak van deze procedure om alsnog besluiten te kunnen nemen. Verweerder verzoekt om de door eiser gevraagde dwangsommen te matigen, nu eiser reeds dwangsommen heeft ontvangen en er van zijn kant geen sprake is van een weigerachtige houding.
5. De rechtbank stelt vast dat verweerder ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank van 15 maart 2022 nog steeds geen besluiten heeft genomen. Dit betekent dat het beroep kennelijk gegrond is.
6. Omdat verweerder nog geen besluiten heeft genomen bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. De rechtbank geeft daarvoor normaal een termijn van twee weken. Er kunnen omstandigheden zijn die ervoor zorgen dat de rechtbank een langere termijn geeft (artikel 8:55d, derde lid, van de Awb).
7. De rechtbank ziet in de toelichting van verweerder geen aanleiding voor een langere termijn te bepalen dan twee weken. De door verweerder genoemde omstandigheden zijn naar het oordeel van de rechtbank niet van dien aard dat hier sprake is van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 8:55d, derde lid, van de Awb. Bij de vaststelling van de twee weken termijn houdt de rechtbank ook rekening met de duur van de totale procedure en dat het ook al weer enige tijd geleden is dat eiser zijn beroep tegen het niet tijdig nemen van het besluit heeft gedaan. De rechtbank bepaalt dus dat verweerder uiterlijk twee weken na datum van deze uitspraak, een besluit moet nemen.
8. De rechtbank kan op grond van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb verweerder een dwangsom opleggen voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden. Volgens het landelijke beleid wordt in gevallen als deze een dwangsom bepaald op € 250,- per dag met een maximum van € 37.500,-. Eiser heeft de rechtbank verzocht om een hogere dwangsom op te leggen, omdat verweerder reeds een eerdere dwangsom heeft verbeurd en nog steeds niet aan de opdracht van de rechtbank heeft voldaan.
9. De rechtbank ziet geen aanleiding om een hogere dwangsom op te leggen dan
€ 250,- per dag met een maximum van € 37.500,- omdat verweerder heeft uitgelegd waarom zij nog steeds niet tot besluitvorming zijn overgegaan. Hiermee heeft verweerder het voornemen geuit om besluiten te nemen en daardoor zijn voren vermelde bedragen voldoende prikkel om verweerder aan te sporen om hier ook gevolg aan te geven.
10. Het beroep is kennelijk gegrond (artikel 8:54 van de Awb). Dat betekent ook dat eiser een vergoeding krijgt voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag omdat eiser een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor hem een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Toegekend wordt afgerond € 380,-.
11. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht van € 184,- aan eiser betalen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de niet tijdig genomen besluiten;
-
draagt verweerder op binnen twee weken na datum van verzending van deze uitspraak, besluiten te nemen zoals daartoe in de uitspraak van de rechtbank van 15 maart 2021 opdracht is gegeven;
-
bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 250,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 37.500,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 184,-aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 380,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van mr. R.G. Kamphof, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 februari 2022.
griffier
rechter
mr. R.G. Kamphof mr. B. Fijnheer
(is verhinderd de uitspraak mede
te ondertekenen)
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.