ECLI:NL:RBMNE:2022:6394

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 november 2022
Publicatiedatum
11 april 2023
Zaaknummer
UTR 22/3269
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om veroordeling in proceskosten na intrekking beroep bestuursrecht

In deze zaak heeft verzoekster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde C.L. Loef, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Op 20 september 2022 heeft verweerder alsnog een besluit genomen, waarna verzoekster haar beroep heeft ingetrokken. Bij deze intrekking heeft verzoekster verzocht om veroordeling van verweerder in de proceskosten. De rechtbank heeft verweerder de gelegenheid gegeven om binnen twee weken te reageren op dit verzoek. Verweerder heeft aangegeven zich te conformeren aan een veroordeling conform het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) en heeft inmiddels de volledige dwangsom van € 1.442,- aan verzoekster betaald.

De rechtbank overweegt dat de veroordeling in proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank stelt vast dat er inmiddels een inhoudelijk besluit is genomen door verweerder, waardoor verzoekster haar beroep heeft ingetrokken. Verweerder heeft gereageerd op het verzoek om veroordeling in de proceskosten en heeft zich conform het Bpb verklaard. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 379,50 voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De rechtbank oordeelt dat het beroep van verzoekster van licht gewicht is, aangezien het enkel betrekking heeft op de proceskosten.

Daarnaast volgt uit artikel 8:41, zevende lid, van de Awb dat verweerder verplicht is het door verzoekster betaalde griffierecht aan haar te vergoeden. De rechtbank heeft de beslissing op 25 november 2022 openbaar uitgesproken, waarbij de rechter R.C. Stijnen en griffier P.W. Hogenbirk aanwezig waren. De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 379,50, te betalen aan verzoekster.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/3269

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 november 2022 in de zaak tussen

[verzoekster] , te [vestigingsplaats] , verzoekster,

(gemachtigde: C.L. Loef),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.

Procesverloop

Verzoekster heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Bij besluit van
20 september 2022 heeft verweerder alsnog een besluit genomen. Naar aanleiding hiervan heeft verzoekster het beroep ingetrokken met het verzoek verweerder te veroordelen in de proceskosten. De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld binnen twee weken te reageren op het verzoek om veroordeling in de proceskosten. Verweerder heeft de rechtbank meegedeeld dat zij zich conformeren aan een veroordeling conform het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
Verweerder heeft de volledige dwangsom van € 1.442,- inmiddels betaald aan verzoekster.

Overwegingen

1. De veroordeling van een partij in de proceskosten in bestuursrechtelijke gedingen is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en nader uitgewerkt in het Bpb.
2.
In artikel 6:2 van de Awb staat dat voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, de schriftelijke weigering een besluit te nemen en het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijk worden gesteld. Tegen het niet tijdig beslissen staat derhalve beroep bij de rechtbank open.
3. Gelet op de gedingstukken en het hiervoor weergegeven procesverloop stelt de rechtbank vast dat inmiddels wel een inhoudelijk besluit is genomen en dat verweerder wat dat betreft tegemoet is gekomen aan het beroep van verzoekster. Verzoekster heeft vervolgens het beroep ingetrokken.
4. Verzoekster heeft bij haar intrekking verzocht verweerder te veroordelen in de proceskosten.
5. Verweerder heeft gereageerd op het verzoek van verzoekster om veroordeling in de proceskosten. Verweerder heeft medegedeeld zich te conformeren aan een veroordeling conform het Bpb. Gelet op artikel 8:75a van de Awb ziet de rechtbank dan ook aanleiding om verweerder te veroordelen in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 379,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van
€ 759,- en een wegingsfactor 0,5). De rechtbank is van oordeel dat het ingestelde beroep van licht gewicht is, nu dit geding slechts betrekking heeft op de proceskosten.
6. Uit artikel 8:41, zevende lid, van de Awb volgt dat verweerder verplicht is het door verzoekster betaalde griffierecht aan haar te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 379,50, te betalen aan verzoekster.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van
P.W. Hogenbirk, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 november 2022.
de griffier is verhinderd
om de uitspraak te ondertekenenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.