In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 11 november 2022 uitspraak gedaan in een kort geding over de ontruiming van een huurwoning. De eiser, Stichting De Alliantie, vorderde ontruiming van de woning van de huurder [A], nadat de burgemeester had besloten de woning te sluiten vanwege de vondst van een handelshoeveelheid harddrugs en drugshandelgerelateerde zaken. De politie had op 3 april 2022 in de woning 15,5 gram cocaïne en 4,09 gram heroïne aangetroffen, samen met verpakkingsmaterialen en een weegschaal. De Alliantie had de huurovereenkomst per brief van 9 augustus 2022 voorwaardelijk ontbonden en definitief ontbonden op 18 augustus 2022.
De kantonrechter oordeelde dat De Alliantie een spoedeisend belang had bij de ontruiming, omdat [A] zonder recht of titel in de woning verbleef. De rechter concludeerde dat de vordering tot ontruiming in een bodemprocedure een kans van slagen had, gezien de omstandigheden van de zaak en de aantoonbare drugshandel. De belangenafweging tussen De Alliantie en [A] leidde tot de conclusie dat het belang van De Alliantie bij ontruiming zwaarder woog dan het belang van [A] bij behoud van zijn woning. De rechter wees de vordering tot ontruiming toe en veroordeelde de bewindvoerder tot betaling van een maandelijkse vergoeding aan De Alliantie, evenals de proceskosten.
Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de ontruiming onmiddellijk kon plaatsvinden, ongeacht een eventueel hoger beroep. De bewindvoerder kreeg drie dagen de tijd om de woning te ontruimen en de sleutels aan De Alliantie te overhandigen. De vordering tot vergoeding van ontruimingskosten werd afgewezen, omdat deze kosten niet vooraf konden worden begroot. De bewindvoerder werd als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld tot betaling van de proceskosten.