ECLI:NL:RBMNE:2022:6546
Rechtbank Midden-Nederland
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek tot overdracht van bedrijfspand en som ineens in erfrechtelijke kwestie
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 11 mei 2022 uitspraak gedaan in een verzoekschriftprocedure die door verzoeker is ingediend in het kader van de nalatenschappen van zijn ouders. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. S.J. Kerbusch, heeft verzocht om de overdracht van de helft van een bedrijfspand en om een som ineens van € 103.093,78 van verweerder, zijn zoon. De vorderingen zijn gedaan in het kader van de nalatenschap van erflater, die bij testament zijn kleinzoon, verweerder, tot enig erfgenaam heeft benoemd. Verzoeker is onterfd en heeft een beroep gedaan op zijn legitieme portie.
De kantonrechter heeft de verzoeken van verzoeker afgewezen. Ten aanzien van de overdracht van het bedrijfspand oordeelde de kantonrechter dat erflater het bedrijf al lange tijd niet meer voerde en dat er geen sprake was van voortzetting van het bedrijf door verzoeker. Bovendien was het de uitdrukkelijke wil van erflater dat verzoeker het bedrijfspand niet zou krijgen. Wat betreft de som ineens oordeelde de kantonrechter dat verzoeker, hoewel hij mogelijk niet marktconform was betaald, ook andere materiële voordelen had ontvangen die niet als schenkingen konden worden aangemerkt. De kantonrechter concludeerde dat de verzoeken van verzoeker niet toewijsbaar waren en heeft deze afgewezen.
De beschikking is openbaar uitgesproken en verzoeker kan binnen drie maanden na de uitspraak hoger beroep instellen bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.