ECLI:NL:RBMNE:2022:660

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 februari 2022
Publicatiedatum
23 februari 2022
Zaaknummer
UTR 20/4613
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering na onzorgvuldig medisch onderzoek zonder fysiek spreekuur

In deze zaak heeft eiser, die als productiemedewerker werkte, zich op 11 juni 2018 ziek gemeld. Het Uwv kende hem een Ziektewet-uitkering toe, maar na een aanvraag voor een WIA-uitkering op 29 mei 2020, concludeerde het Uwv dat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Dit oordeel was gebaseerd op een telefonisch spreekuur en dossieronderzoek door een verzekeringsarts. Eiser was het niet eens met deze conclusie en maakte bezwaar, maar het Uwv handhaafde zijn besluit na een nieuw onderzoek door een verzekeringsarts bezwaar en beroep.

De rechtbank heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was, omdat eiser niet fysiek was onderzocht door de verzekeringsarts. De rechtbank oordeelde dat een dossieronderzoek alleen niet volstaat, vooral niet in situaties waarin de medische grondslag van het besluit wordt betwist. De rechtbank vond dat het Uwv onvoldoende had gemotiveerd waarom een fysiek spreekuur niet was gehouden, vooral gezien de aard van de klachten van eiser.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg het Uwv op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, waarbij het Uwv eiser moest uitnodigen voor een fysiek spreekuur. Tevens werd het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van eiser en het griffierecht. De uitspraak werd gedaan door rechter S.C.A. van Kuijeren en openbaar gemaakt op 3 februari 2022.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/4613

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 februari 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. C. Steijgerwalt),
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, (Uwv)

(gemachtigde: mr. E. Witte).

Inleiding

Eiser was via een uitzendbureau werkzaam als productiemedewerker voor gemiddeld 35,77 uur per week. Op 11 juni 2018 heeft eiser zich voor zijn werk ziek gemeld. Het Uwv heeft aan eiser vanaf 13 juni 2018 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
Eiser heeft op 29 mei 2020 bij het Uwv een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd. Het Uwv heeft die aanvraag beoordeeld. Een verzekeringsarts heeft onderzoek verricht door middel van een telefonisch spreekuur en dossieronderzoek. Deze arts heeft beoordeeld wat de arbeidsbeperkingen van eiser zijn en heeft deze beperkingen opgenomen in een functionele mogelijkhedenlijst (FML). Vervolgens heeft een arbeidsdeskundige van het Uwv vastgesteld dat er drie functies zijn die eiser, ondanks zijn beperkingen, nog zou kunnen doen. De arbeidsdeskundige heeft berekend wat de verdiencapaciteit is en aan de hand daarvan heeft hij berekend dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
Op 7 juli 2020 heeft het Uwv besloten dat eiser vanaf 8 juni 2020 niet in aanmerking komt voor een WIA-uitkering, omdat hij 15,71% arbeidsongeschikt is. Dat is minder dan 35% en daarom kan eiser geen WIA-uitkering ontvangen.
Eiser heeft daartegen bezwaar gemaakt.
Naar aanleiding van eisers bezwaar hebben een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van het Uwv een nieuw onderzoek gedaan. De verzekeringsarts bezwaar en beroep ziet geen aanleiding de FML aan te passen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep acht de drie geselecteerde functies passend. Eiser blijft daardoor minder dan 35% arbeidsongeschikt.
Bij besluit van 12 november 2020 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend met daarbij een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 19 januari 2021 en een rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 26 januari 2021.
Op 17 augustus 2021 heeft de zitting van de rechtbank plaatsgevonden met behulp van een online verbinding. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Ook eisers schoonzoon [naam] was aanwezig om voor eiser te tolken. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Op de zitting heeft de rechter het onderzoek aangehouden, omdat de gemachtigde van eiser niet beschikte over het verweerschrift van 26 januari 2021 en de daarbij gevoegde rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
De rechter heeft de gemachtigde van eiser in de gelegenheid gesteld na de zitting schriftelijk daarop te reageren en heeft de gemachtigde van het Uwv in de gelegenheid gesteld om op die reactie nader te reageren. Beide partijen hebben daarvan gebruik gemaakt.
De rechtbank heeft het onderzoek op 7 oktober 2021 gesloten.

Waar gaat het over in deze zaak?

1. Volgens het Uwv is eiser per 8 juni 2020 minder dan 35% arbeidsongeschikt, zodat hij geen recht heeft op een WIA‑uitkering. Eiser is het hier niet mee eens en vindt zichzelf meer arbeidsongeschikt. Aan de hand van de beroepsgronden van eiser moet de rechtbank beoordelen of de conclusie van het Uwv dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is, juist is. Daarbij gaat het om de medische toestand van eiser op 8 juni 2020.

Wat vindt de rechtbank?

2. Bij de beoordeling van het beroep stelt de rechtbank voorop dat het Uwv besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen. Die rapporten moeten dan wel:
  • op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen,
  • geen tegenstrijdigheden bevatten, en
  • voldoende begrijpelijk zijn.
De rapporten en besluiten zijn in beroep aanvechtbaar. Daarvoor moet de eisende partij dan wel aanvoeren (en zo nodig aannemelijk maken) dat de medische rapporten niet aan de drie genoemde voorwaarden voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Niet-medisch geschoolden kunnen aannemelijk maken dat niet aan de drie genoemde voorwaarden is voldaan. Om voldoende aannemelijk te maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in principe een rapport van een arts of medisch behandelaar noodzakelijk.
Voldoen de rapporten aan de drie voorwaarden?
3. Eiser voert aan dat sprake is van een onzorgvuldig onderzoek, omdat hij niet gezien
is door een verzekeringsarts. Hij is alleen telefonisch op 15 juni 2020 gehoord door de primaire verzekeringsarts De Rijk, waarbij zijn schoonzoon aanwezig was om voor hem te tolken. Eiser heeft verzekeringsarts bezwaar en beroep Van Mourik niet gezien en niet gesproken. Van Mourik heeft zijn conclusies uitsluitend gebaseerd op dossieronderzoek. Dat is volgens eiser onzorgvuldig en heeft geleid tot onjuiste conclusies, zoals bijvoorbeeld de onterechte conclusie dat eiser meer is gaan lopen. Juist doorvragen in een persoonlijk gesprek in levende lijve had volgens eiser duidelijkheid kunnen geven dat eiser niet aaneengesloten loopt, dat hij meerdere pauzes moet inlassen en dat hij gebruik maakt van krukken bij het lopen.
4. Naar het oordeel van de rechtbank slaagt deze beroepsgrond. De overweging daartoe licht de rechtbank hierna nader toe.
5. Zoals de hoogste bestuursrechter in sociale verzekeringswetzaken heeft overwogen [1] dient in de bezwaarfase een volledige heroverweging plaats te vinden waarbij de feiten juist worden vastgesteld en de conclusies logisch uit die feiten voortvloeien. Daarom zal, indien de medische grondslag van de besluitvorming wordt betwist, in deze fase van de procedure een louter dossieronderzoek als regel niet volstaan. De zorgvuldigheid van de besluitvorming in bezwaar brengt verder met zich dat in situaties, waarin de medische grondslag van het primaire besluit gemotiveerd wordt betwist en waarin in de primaire fase geen sprake is geweest van een spreekuurcontact met een verzekeringsarts, als uitgangspunt geldt dat in de fase van bezwaar de betrokkene door een verzekeringsarts bezwaar en beroep tijdens een spreekuurcontact wordt onderzocht en er dus feitelijk sprake is van een contact met deze verzekeringsarts. Van een spreekuurcontact kan in zo’n situatie in beginsel slechts worden afgezien indien de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende kan motiveren dat in het licht van de aard van de klachten en de beschikbare medische informatie, een spreekuurcontact geen toegevoegde waarde heeft.
6. Van Mourik heeft in zijn rapport van 13 oktober 2020 vermeld dat vanwege COVID-maatregelen en beleid geen hoorzitting/spreekuur is gehouden.
Het is naar het oordeel van de rechtbank begrijpelijk dat de verzekeringsartsen vanwege de maatregelen rondom het coronavirus terughoudend zijn in het houden van fysieke spreekuren. Zij moeten daarin een eigen afweging maken of zij zonder fysiek spreekuur voldoende informatie hebben voor een medisch oordeel. De rechtbank vindt dat in dit geval de gemaakte afweging om af te zien van een spreekuur en van lichamelijk onderzoek onvoldoende is gemotiveerd. In zijn rapport van 19 januari 2021 en 9 september 2021 heeft Van Mourik toegelicht dat er geen nadere medische onderbouwing is voor het aannemen van verdergaande beperkingen. Van Mourik heeft daarbij vermeld dat in het kader van de einde Ziektewet beoordeling op 26 juni 2019 een fysiek spreekuur is geweest bij een verzekeringsarts. Hij zelf heeft voor die beoordeling in bezwaar eiser op 26 februari 2020 op een hoorzitting gesproken. Primaire verzekeringsarts De Rijk heeft vervolgens voor de WIA-beoordeling eiser op 15 juni 2020 telefonisch gesproken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft Van Mourik daarmee niet overtuigend gemotiveerd waarom in eisers situatie kon worden afgezien van een medisch onderzoek op een spreekuur. Hierbij betrekt de rechtbank dat het hier gaat om fysieke klachten. Een fysiek medisch spreekuurcontact met eiser is dan juist aangewezen voor het doen van een zorgvuldig onderzoek en te komen tot een rapport dat zorgvuldig tot stand is gekomen. Daarbij komt dat de primaire verzekeringsarts De Rijk alleen op basis van wat eiser telefonisch heeft gemeld aanleiding heeft gezien de items lopen tijdens het werk en staan tijdens het werk als iets minder beperkt aan te nemen. Indien dan in bezwaar daartegen in wordt gegaan, zal het afzien van een fysiek spreekuurcontact des te meer overtuigend gemotiveerd moeten zijn en dat is niet het geval. Het beleid rond Covid kan geen reden zijn om geheel af te zien van een medisch onderzoek. Ook het feit dat Van Mourik eiser in het kader van de Ziektewetbeoordeling op 26 februari 2020 heeft gezien en gesproken op een hoorzitting, is niet een voldoende motivering om geen fysiek medisch onderzoek te verrichten. Juist ook omdat ook toen werd afgezien van een lichamelijk onderzoek vanwege het ontbreken van meerwaarde voor de heroverweging. Hierbij weegt ook mee dat het enige fysieke spreekuur heeft plaatsgevonden op 26 juni 2019, bijna een jaar voor de beoordelingsdatum 8 juni 2020.
7. Dit betekent dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest. De beroepsgrond slaagt.

Conclusie

8. Het beroep is gegrond en de rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met het in artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) neergelegde zorgvuldigheidsbeginsel en het in artikel 7:12 van de Awb neergelegde motiveringsbeginsel.
9. De rechtbank zal het Uwv opdragen om een nieuw besluit te nemen, met inachtneming
van hetgeen hiervoor is overwogen. De rechtbank geeft daarbij het Uwv in overweging om eiser uit te nodigen voor een fysiek spreekuur.
10. De rechtbank stelt een termijn van acht weken voor het nemen van een nieuwe beslissing op bezwaar. Bij een nieuw besluit dient het Uwv ook een standpunt in te nemen over de vergoeding van de proceskosten van eiser in bezwaar.

Proceskosten

11. De rechtbank veroordeelt het Uwv in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen bij de Skypezitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).
12. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat het Uwv aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt het Uwv op binnen een termijn van acht weken na de datum van verzending van deze uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van het bepaalde in deze uitspraak;
- bepaalt dat het Uwv de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,- vergoedt;
- draagt het Uwv op het door eiser betaalde griffierecht van € 48,- aan hem te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.S.D. de Weerd, griffier. De beslissing is uitgesproken op 3 februari 2022 en wordt openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een beroepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Centrale Raad van Beroep 23 juni 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1491