ECLI:NL:RBMNE:2022:6631

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 juli 2022
Publicatiedatum
16 december 2024
Zaaknummer
C/16/524690 / HA ZA 21-490
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Registratie in het Verwijzingsregister na gemanipuleerde kredietaanvragen

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 6 juli 2022 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen eiser sub 1, een particulier, en gedaagden FREO c.s., een kredietverstrekker. Eiser sub 1 heeft in 2015 bij FREO leningen aangevraagd, waarbij hij volgens de bank gemanipuleerde documenten heeft ingediend. De bank heeft de lening opgezegd en eiser sub 1 geregistreerd in het Intern en Extern Verwijzingsregister vanwege vermeende kredietfraude. Eiser sub 1 betwistte de beschuldigingen en vorderde onder andere verwijdering van de registraties en schadevergoeding. De rechtbank oordeelde dat eiser sub 1 onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stellingen en dat de bank haar beschuldigingen voldoende heeft onderbouwd. De rechtbank concludeerde dat de registratie van eiser sub 1 in de registers rechtmatig was en dat de vorderingen van eiser sub 1 werden afgewezen. Eiser sub 1 werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan FREO c.s.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/524690 / HA ZA 21-490
Vonnis van 6 juli 2022
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser sub 2] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eisers,
advocaat mr. G.A.M. Sieben te Eindhoven,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
RABO DIRECT FINANCIERING B.V. T.H.O.D.N. FREO,
gevestigd te Eindhoven,
2. de coöperatie met uitgesloten aansprakelijkheid
COOPERATIEVE RABOBANK U.A.,
gevestigd te Utrecht,
gedaagden,
advocaat mr. L. Hageman te Utrecht.
Eisers zullen hierna gezamenlijk [eiser c.s.] worden genoemd en afzonderlijk [eiser sub 1] en [eiser sub 2] . Gedaagden zullen hierna gezamenlijk FREO c.s. worden genoemd en afzonderlijk FREO en Rabobank.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 6 juli 2021 met producties 1 tot en met 72
  • de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 9
  • de akte overleggen producties 73 tot en met 83, door [eiser c.s.] overgelegd op 18 maart 2022
  • de akte overleggen (nog een) productie 83 door [eiser c.s.] overgelegd op 21 maart 2022
  • de akte wijzigen eis, door [eiser c.s.] overgelegd op 30 maart 2021
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 29 april 2022.
1.2.
Aan het eind van de mondelinge behandeling heeft de rechtbank bepaald dat in de zaak vonnis zal worden gewezen.

2.De beoordeling

Kern van de zaak en het oordeel van de rechtbank

Volgens [eiser c.s.] heeft kredietverstrekker FREO c.s. hem ten onrechte beschuldigd van het indienen van vervalste stukken bij zijn leningsaanvragen. Hij stelt dat hij de vervalste stukken die FREO c.s. heeft overgelegd destijds helemaal niet heeft ingediend. Die stukken moeten door FREO c.s. zelf zijn opgemaakt, net als de latere e-mails waarin [eiser sub 1] de vervalsingen erkent en excuses aanbiedt. [eiser c.s.] vordert verklaringen voor recht dat de registratie van de opzegging in het Centraal Krediet Informatiesysteem van de Stichting Bureau Kredietregistratie (hierna: BKR) en van de registratie van de vervalsingen door [eiser sub 1] in het Interne Verwijzingsregister (hierna: IVR) en het Externe Verwijzingsregister (hierna: EVR) van het Incidentenregister wanprestatie jegens hem opleveren, dan wel een onrechtmatige daad. Ook vordert [eiser sub 1] verwijdering van de resterende registratie in het IVR en vergoeding van zijn schade als gevolg van de registraties, op te maken bij staat.
De rechtbank oordeelt dat [eiser c.s.] zijn beschuldigingen aan het adres van FREO c.s. niet voldoende heeft onderbouwd en FREO c.s. haar beschuldigingen aan het adres van [eiser sub 1] wel. Ook heeft FREO c.s. haar onderzoek zorgvuldig verricht. FREO c.s. mocht de lening dan ook opzeggen en die opzegging laten registreren bij BKR en de vervalsingen in het IVR en in het EVR. In de belangenafweging wegen de belangen van FREO c.s. zwaarder, gelet op de ernst van de gedragingen van [eiser c.s.] De vorderingen van [eiser sub 1] worden dus afgewezen en hij moet een proceskostenvergoeding betalen aan FREO c.s.
De registraties
2.1.
Rabobank en FREO zijn onderdeel van de Rabobank-groep. FREO heeft op 27 oktober 2014 en op 22 september 2015 persoonlijke leningen verstrekt aan [eiser sub 1] .
2.2.
In december 2015 heeft [eiser sub 1] bij FREO een aanvraag gedaan voor een derde lening, voor een bedrag van € 9.000,00. Met dat bedrag zou hij onder meer de lening van 22 september 2015 aflossen.
2.3.
Op 4 januari 2016 is [eiser sub 1] gebeld door mevrouw [A] van de afdeling fraude van FREO (hierna: [A] ). Zij heeft [eiser sub 1] voorgehouden dat er onregelmatigheden zijn geconstateerd in de loonstroken die [eiser sub 1] bij zijn leningsaanvraag van december 2015 heeft ingediend.
2.4.
Bij brief van diezelfde 4 januari 2016 heeft FREO de aanvraag van [eiser sub 1] voor de derde lening afgewezen. Bij brief van 12 januari 2016 heeft FREO de lening van 22 september 2015 opgezegd en het openstaande bedrag van € 7.372,93 opgeëist. Deze brief vermeldt onder meer:
“Refererend naar het telefonisch onderhoud dat u recent heeft gehad met onze collega mevrouw [A] van de afdeling Fraude, bevestigen wij u middels deze brief dat wij bovengenoemd contract met onmiddellijke ingang opzeggen c.q. beëindigen. De reden hiervoor is dat u onjuiste informatie heeft verstrekt bij de aanvraag van een verhoging van deze financiering. Dat wordt door Freo als fraude gezien.
Dit kunnen wij niet langer accepteren. Daarom beëindigen wij dit contract.
(…)
Vanaf vandaag heeft deze schuld een bijzonderheidscodering bij Bureau Krediet Registratie (BKR). Dat betekent dat wij bij BKR gemeld hebben dat u onze afspraken niet bent nagekomen en de schuld is opgeëist.”
2.5.
FREO heeft op 23 januari 2016 bij BKR bij de lening van 22 september 2015 een ‘codering 2 (restant)vordering geheel opeisbaar’ laten registreren (hierna: de 2-codering).
2.6.
Op 2 februari 2016 heeft de gemachtigde [eiser sub 1] bezwaar gemaakt tegen de opzegging, opeising en de registratie bij BKR. In de brief wordt FREO gesommeerd om deze ongedaan te maken en aansprakelijk gesteld voor de gevolgen.
2.7.
Op 15 maart 2016 heeft de afdeling Compliance/Financial Economic Crime van Rabobank [eiser sub 1] bericht dat zijn gegevens zullen worden opgenomen in het EVR en in het IVR. De brief vermeldt onder meer:
“Reden van de opname is uw betrokkenheid bij Kredietfraude, hiervan is aangifte gedaan bij de politie.
Het Incidentenregister is een register waarin gegevens over incidenten en de bij die incidenten betrokken personen worden vastgelegd. Het register is bedoeld om de veiligheid en de integriteit van de financiële sector te waarborgen.
(…)
Het Intern Verwijzingsregister kan alleen door de Rabobank of één van de Rabobank Groepsonderdelen worden bekeken. De registratie is voor de duur van maximaal 8 jaar. Dit kan langer worden als er tussentijds andere incidenten plaatsvinden.”
2.8.
Op 5 april 2016 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen [eiser sub 1] en twee medewerkers van de afdeling F&C van Rabobank. Op 25 april 2016 heeft Rabobank [eiser sub 1] bericht:
“Naar aanleiding van uw verklaringen tijdens het gesprek heeft FEC uw registratie heroverwogen en besloten om uw registratie in het Extern Verwijzingsregister op te heffen. U blijft echter wel voor de duur van acht jaar geregistreerd in het Incidentenregister en het Intern Verwijzingsregister in verband met het vervalsen van Rabobank rekeningafschriften ten behoeve van een kredietaanvraag bij DLL.
Het Intern Verwijzingsregister kan alleen door de Rabpobank of één van de Rabobank Groepsonderdelen worden bekeken. (…)”
2.9.
[eiser sub 1] heeft een betalingsregeling getroffen voor de opgeëiste lening van 22 september 2015. Medio oktober 2016 was de lening volledig afbetaald.
2.10.
Op 30 juni 2017 heeft [eiser sub 1] Rabobank betrokken in een kort gedingprocedure waarin hij beëindiging heeft gevorderd van de registraties bij BKR en in het IVR. De mondelinge behandeling van dit kort geding heeft plaatsgevonden op 1 augustus 2017 en op 16 augustus 2017 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant de vorderingen van [eiser sub 1] afgewezen.
2.11.
Vanaf oktober 2021 is de 2-codering bij BKR vervallen vanwege het verstrijken van de standaardtermijn van vijf jaar na afbetaling van de lening.
Wat vordert [eiser c.s.] ?
2.12.
[eiser c.s.] vordert na wijziging eis dat de rechtbank:
FREO c.s. veroordeelt om de registratie in het IVR te laten verwijderen op straffe van een dwangsom;
voor recht verklaart dat FREO c.s. verwijtbaar tekort is geschoten in de uitoefening van haar zorgplicht jegens [eiser sub 1] en in haar taak van financiële advisering aan [eiser c.s.] ;
voor recht verklaart dat het handelen dan wel nalaten van FREO c.s. kwalificeert als wanprestatie dan wel onrechtmatige daad jegens [eiser c.s.] ;
FREO c.s. hoofdelijk veroordeelt tot vergoeding van alle schade als gevolg van het tekort schieten in de nakoming althans onrechtmatig handelen, op te maken bij staat;
met hoofdelijke veroordeling van FREO c.s. in de proceskosten
2.13.
De kernvraag in deze zaak is of FREO c.s. [eiser sub 1] terecht heeft beschuldigd van het indienen van vervalste stukken. De rechtbank zal er daarbij veronderstellenderwijs vanuit gaan dat de stelplicht en bewijslast op dit punt bij FREO c.s. ligt.
De stukken waar FREO c.s. op wijst zijn inderdaad gemanipuleerd
2.14.
In het pakket stukken dat [eiser sub 1] volgens FREO c.s. heeft ingediend bij zijn aanvraag voor de lening van 22 september 2015 (prod 1 van FREO c.s.) zit onder meer:
  • een loonstrook over augustus 2015 van [bedrijf 1] B.V. (hierna: [bedrijf 1] );
  • een bankafschrift van de bankrekening van [eiser sub 1] bij Rabobank Alkmaar e.o. over de maand augustus 2015 van 13 september 2015.
In het pakket stukken dat [eiser sub 1] volgens FREO c.s. heeft ingediend bij zijn aanvraag in december 2015 (prod 2 van FREO c.s.) zit onder meer:
  • twee (van elkaar verschillende loonstroken) over november 2015 en een loonstrook over december 2015 van [bedrijf 1] ;
  • een bankafschrift van zijn bankrekening bij Rabobank Alkmaar e.o. over de maand november 2015 van 21 december 2015.
2.15.
[eiser c.s.] heeft als productie 7 het pakket stukken overgelegd dat volgens hem is ingediend bij de aanvraag van de lening van september 2015, waaronder:
- een arbeidsovereenkomst over augustus 2015 van [bedrijf 2] ;
- een werkgeversverklaring van [bedrijf 2] ;
  • een loonstrook van [bedrijf 2] over augustus 2014;
  • een (kennelijk niet gemanipuleerd) bankafschrift over de maand augustus 2015 van 3 september 2015.
[eiser c.s.] heeft als productie 10 het pakket stukken overgelegd dat volgens hem is ingediend bij de aanvraag van de lening in december 2015, waaronder:
  • loonstroken over november 2014 en december 2014 van [bedrijf 1] ;
  • een werkgeversverklaring van [bedrijf 1]
  • een (kennelijk niet gemanipuleerd) bankafschrift over de maand november 2015 van 1 december 2015.
2.16.
De rechtbank stelt vast dat de onder 2.14 genoemde stukken zijn gemanipuleerd. [eiser c.s.] heeft dat niet betwist en heeft zelf aangevoerd:
  • dat hij in de maand augustus 2015 niet in dienst was bij [bedrijf 1] maar bij [bedrijf 2] Nederland B.V. (hierna: [bedrijf 2] );
  • dat hij in de maanden november en december 2015 wel in dienst was bij [bedrijf 1] , maar dat het salaris werd uitbetaald door het UWV omdat zij de loondoorbetalingsverplichting van [bedrijf 1] had overgenomen, die eerder dat jaar een melding betalingsonmacht had gedaan.
Ook staat op de loonstroken een onjuist minimumloon vermeld en kloppen de cumulatieven niet. Op de onder 2.15 genoemde afschriften staan voorts betalingen door het UWV die op de onder 2.14 genoemde afschriften zijn vervangen door ofwel lange codes ofwel door loonbetalingen van [bedrijf 1] voor het bedrag dat in de gemanipuleerde loonstroken staat. Ook is een loonbetaling van [bedrijf 2] vervangen door een loonbetaling van [bedrijf 1] . Daarnaast zijn er andere wijzigingen. De onder 2.14 genoemde stukken worden hierna dan ook aangeduid als “de gemanipuleerde stukken”.
[eiser sub 1] heeft deze gemanipuleerde stukken bij zijn aanvragen ingediend
2.17.
De rechtbank is van oordeel dat FREO c.s. voldoende heeft onderbouwd dat [eiser sub 1] gemanipuleerde stukken heeft ingediend bij zijn aanvragen in september en december 2015. [eiser c.s.] betwist deze stelling van FREO c.s. en heeft aangevoerd dat FREO c.s. de gemanipuleerde stukken zelf moet hebben opgesteld. De rechtbank is van oordeel dat deze betwisting onvoldoende is onderbouwd en zal hierna uitleggen waarom.
2.18.
In de eerste plaats is van belang dat [eiser c.s.] pas laat met zijn opmerkelijke beschuldigingen is gekomen, namelijk pas in zijn ongedateerde verzoekschrift tot het houden van een voorlopig getuigen verhoor (zie: productie 65 van [eiser c.s.] ). Dat is meer dan twee jaar na het moment dat FREO c.s. de betreffende stukken voor het eerst aan [eiser sub 1] heeft gestuurd. Dat was namelijk op 25 juli 2017, als productie 8 van FREO c.s. bij het kort geding (zie: productie 44 van [eiser c.s.] ) en het ongedateerde verzoekschrift tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor.
2.19.
De mondelinge behandeling van het kort geding heeft plaatsgevonden op 1 augustus 2017. [eiser sub 1] beschikte toen dus al een week over de gemanipuleerde stukken. Indien [eiser sub 1] bij zijn aanvraag daadwerkelijk de onder 2.18 genoemde stukken heeft ingediend, zou de rechtbank verwachten dat [eiser sub 1] bij die mondelinge behandeling aan zou kaarten dat hij bij zijn aanvragen heel andere stukken heeft ingediend dan de gemanipuleerde stukken die FREO c.s. heeft overgelegd. Uit het kortgedingvonnis van 16 augustus 2017 leidt de rechtbank echter af dat toen van de zijde van [eiser sub 1] daarover niets is aangevoerd. De advocaat van [eiser sub 1] heeft alleen benadrukt dat de belangenafweging anders had moeten uitvallen. [eiser sub 1] heeft tijdens de mondelinge behandeling in deze procedure desgevraagd verklaard dat hij was verrast door de nieuwe standpunten van [eiser c.s.] en dat hij daarom had besloten om de kort gedingprocedure wilde gebruiken om documentatie te verzamelen. Als dat zo is, komt dat voor rekening van [eiser c.s.] , te meer om dat hij ook in de jaren na het kort geding niets heeft gezegd over de door hem gestelde vervalsingen door FREO c.s. De omvangrijke correspondentie met FREO c.s. in die periode gaat immers voornamelijk over vermeende schendingen van privacyregelgeving. Dit tijdverloop doet af aan de geloofwaardigheid van de beschuldigingen van [eiser c.s.] aan het adres van FREO c.s.
2.20.
In de tweede plaats is van belang dat in de dagvaarding van de onder 2.10 genoemde kort gedingprocedure wordt erkend dat [eiser sub 1] gemanipuleerde stukken heeft opgemaakt. In die dagvaarding staat onder randnummer 20 het volgende:
“Voor zover informatie die niet juist was is overgelegd ( [eiser sub 1] weet het niet precies meer, hij heeft geen kopieën en Freo geeft niet concreet aan wat aan de ingezonden stukken zou markeren, en evenmin is Freo bereid gebleken kopieën toe te zenden), heeft [eiser sub 1] dit pertinent niet met opzet gedaan. Van frauduleus handelen – hetgeen impliceert de bedoeling de ander door misleiding te benadelen – is in die zin geen sprake. [eiser sub 1] weet slechts dat hij een te overleggen bankafschrift heeft aangepast omdat het bedrag dat daarop was vermeld niet in overeenstemming was met het bedrag op de recente loonstrook. Dat deed hij omdat hij ieder vertrouwen in Freo kwijt was, nadat Freo eerder zijn werkgever had gebeld, zònder zijn toestemming, zònder hem eerst op de hoogte te stellen en vooral zònder enige aanleiding! [eiser sub 1] vreesde dat allerlei administratieve rompslomp om niets zou ontstaan, terwijl hij ontzettende haast had met het opstarten van zijn bedrijf. Hij heeft toen ook getwijfeld en hij meende werkelijk dat zijn twijfel ertoe heeft geleid dat hij toch het niet aangepaste bankafschrift toezond. Mogelijk is dus het verkeerde bankafschrift bij de aanvraag gevoegd. Het is dus een kwestie van ‘abusievelijk’!”
2.21.
Deze passage, die moet zijn opgesteld voordat [eiser sub 1] de gemanipuleerde stukken van FREO c.s. had ontvangen, past niet bij het verhaal van [eiser c.s.] dat hij alleen (authentieke) loonstroken over november en december van 2014 in plaats van 2015 heeft ingediend. Het gaat in de geciteerde passage immers over een aangepast bankafschrift. Als [eiser sub 1] bij zijn aanvraag daadwerkelijk alleen authentieke stukken heeft ingediend, kan de rechtbank niet begrijpen dat hij zijn advocaat heeft laten aanvoeren dat hij weliswaar stukken heeft gemanipuleerd, maar dat hij die hooguit per ongeluk kan hebben ingediend. Desgevraagd heeft [eiser sub 1] tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat het er niet goed staat, dat zijn toenmalige advocaat het in het midden had moeten laten en dat hij de erkenning destijds niet heeft opgemerkt omdat hij het druk had met zijn bedrijf. Dat is naar het oordeel van de rechtbank geen afdoende verklaring. De erkenning en het opzetverweer zijn zo specifiek dat het moeilijk te geloven is dat de advocaat daar zelf mee is gekomen. Ook is het ongeloofwaardig dat een advocaat een processtuk met een dergelijke passage indient zonder voorafgaande afstemming met zijn cliënt.
2.22.
In de derde plaats weegt de rechtbank mee dat [eiser c.s.] niet heeft verklaard hoe hij in het bezit is gekomen van de door hem als productie 7 en productie 10 overgelegde stukken die volgens hem bij de aanvragen zijn ingediend. Bij de kort gedingprocedure in 2019 had [eiser sub 1] immers nog aangevoerd dat hij geen kopieën had gemaakt.
2.23.
In de vierde plaats stelt de rechtbank vast dat [eiser sub 1] de volgende erkenningen heeft gedaan.
a. in het verslag van 5 april 2016 (blijkens het gespreksverslag, productie 44 van [eiser c.s.] en dan productie 17:
“Klant is geconfronteerd met afschriften waar de nodige aanpassingen op zijn gemaakt. Deze heeft hij bekeken en aangegeven dat hij zelf de aanpassingen heeft gedaan om de kredietaanvraag te vereenvoudigen.
(…) Hij geeft aan hier spijt van te hebben en zichzelf hiermee in de vingers te hebben gesneden.”
in het e-mailbericht van [eiser sub 1] aan Freo van 2 maart 2016 (productie 44 van [eiser c.s.] en daarvan productie 13):
“Allereerst mijn welgemeende excuses voor de gang van zaken.
(…)
Wat is er gebeurd met Freo?
U ziet, het verhaal is een wir war van in/uit ziekte-wet, contracten en interim opdrachten. Zou ik dit allemaal moeten gaan uitleggen dan gooi ik heel veel op tafel en zou ik heel veel mensen ( [bedrijf 1] , UWV, en misschien zelfs [bedrijf 2] ) moeten inschakelen om een lening te kunnen krijgen. Dit is dan ook de reden geweest dat ik mijn ‘oude’ afschriften heb gebruikt bij mijn laatste aanvraag (de verhoging). Dit is fout van mij geweest, misschien een vorm van fraude (al kreeg ik wel inkomen zoals voorgaande maanden). Maar ik vind dat heel zwaar inzetten op iemand die geen betalingsachterstand heeft. Een kanon afschieten op een mug- verhaal. U heeft mijn verhoging afgewezen en dat is uw goed recht.”
Met betrekking tot deze passage merkt de rechtbank op dat [eiser sub 1] het heeft over oude afschriften, maar dat hij nooit oude bankafschriften heeft verstrekt, ook naar eigen zeggen niet.
[eiser sub 1] heeft deze passage vrijwel geheel overgenomen in zijn ongedateerde brief aan FREO (productie 44 van [eiser c.s.] en daarvan productie 16), en heeft onderaan, na: “
Een kanon afschieten op een mug- verhaal”, nog toegevoegd:
“iets onbewust/per ongeluk opsturen is géén vorm van fraude. Het is nooit mijn bedoeling geweest om Freo, de Lage Landen en/of de Rabobank op te lichten. Anders had ik wel een hoog bedrag aangevraagd en niet terugbetaald. Dit is niet het geval geweest, want ik betaal altijd netjes mijn lening terug en op tijd.
Freo heeft mijn verhoging afgewezen en dat is hun goed recht.
(…)
Zou u alstublieft de zaak willen herzien en mij uit de register willen halen? Zodat ik mijn leven voort kan zetten? Ik hoop en ik smeek het u echt.”
in het e-mailbericht van [eiser sub 1] aan FREO c.s. van 28 december 2016 (productie 44 van [eiser c.s.] en dan productie 22):
“Ik erken dat er met mijn laatste lening niet goed is gehandeld uit mijn beweging”
2.24.
[eiser c.s.] heeft betwist dat hij deze erkenningen heeft gedaan. Volgens hem is het gespreksverslag niet naar waarheid opgemaakt en hij heeft als producties 26, en 39 versies overgelegd van de in de vorige alinea onder b. en c. genoemde e-mails waarin de erkenningen niet staan. Die erkenningen zijn volgens hem achteraf door FREO c.s. aan die berichten toegevoegd. [eiser c.s.] betoogt dat FREO c.s. dat ook heeft erkend door in haar conclusie van antwoord te verwijzen naar die producties 26 en 39 en daaruit te citeren. De rechtbank is van oordeel dat in die verwijzingen en dat citeren een dergelijke erkenning niet moet worden gelezen. De kernvraag blijft dus of de versies waar [eiser c.s.] zich op beroept zijn gemanipuleerd of de versies waar FREO c.s. zich op beroept. De rechtbank overweegt dat ook voor deze beschuldiging van fraude aan het adres van FREO c.s. geldt dat deze minder geloofwaardig is omdat er twee jaar zit tussen het moment dat [eiser c.s.] de beschikking heeft gekregen over de berichten en de beschuldiging. Dat een fraudeafdeling van een bank op deze manier en op deze schaal stukken zou vervalsen is niet erg waarschijnlijk. Voor [eiser sub 1] ligt dat anders, nu hij in de kort gedingdagvaarding heeft erkend dat hij eerder ook stukken heeft gemanipuleerd (zie: 2.22). Ook weegt de rechtbank mee dat de erkenningen in de e-mails opvallende overeenkomsten vertonen met de erkenning in de kort gedingdagvaarding. De rechtbank stelt dan ook vast dat het [eiser c.s.] is geweest die deze gemanipuleerde stukken heeft overgelegd en niet FREO c.s.
Tussenconclusie
2.25.
De rechtbank heeft vastgesteld dat [eiser sub 1] bij zijn leningaanvragen in september en december 2015 gemanipuleerde stukken heeft ingediend. Het gaat dan in ieder geval om de bankafschriften van 13 september en 21 december 2015 en de loonstroken van [bedrijf 1] over augustus, november en december 2015. Daarmee is weerlegd dat het alleen gaat om loonstroken van het verkeerde jaar, en ook dat [eiser sub 1] bij de aanvraag voor de lening van september 2015 in ieder geval geen gemanipuleerde stukken heeft ingediend.
FREO c.s. had een geldige reden om de geldlening op te eisen
2.26.
[eiser c.s.] heeft aangevoerd dat ook wanneer vast zou komen te staan dat hij gemanipuleerde stukken heeft ingediend, FREO c.s. de geldlening van september 2015 niet mocht opeisen.
2.27.
In dit verband heeft [eiser c.s.] in de eerste plaats aangevoerd dat de opeising in strijd is met artikel 11 van de Algemene Voorwaarden Freo Persoonlijke Lening (hierna: AV):
In deze gevallen mag de kredietgever de lening terugeisen
De kredietgever mag meteen en zonder opzeggen, ingebrekestelling of andere officiële handeling het kredietbedrag terugeisen:
(…)
-
als blijkt dat het contract is aangegaan nadat de kredietnemer bewust foute informatie heeft gegeven. Had de kredietgever de juiste informatie, was hij het contract niet onder dezelfde voorwaarden aangegaan.”
2.28.
De rechtbank is van oordeel dat is voldaan aan deze voorwaarden. De rechtbank heeft immers vastgesteld dat [eiser sub 1] ook bij de aanvraag voor de lening van september 2015 gemanipuleerde stukken heeft verstrekt. Ook heeft FREO c.s. naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd dat hij de gemanipuleerde stukken opzettelijk heeft ingediend. [eiser c.s.] heeft dat betwist, maar de enige onderbouwing van dat beroep is het relaas in de kort gedingdagvaarding dat [eiser sub 1] uiteindelijk had besloten om niet de door hem gemanipuleerde afschriften in te dienen maar de authentieke, maar vervolgens toch per ongeluk de gemanipuleerde afschriften in de envelop heeft gedaan. De rechtbank is van oordeel dat het niet geloofwaardig is dat [eiser c.s.] een dergelijke vergissing niet eenmaal maar tweemaal heeft gemaakt. Bovendien heeft [eiser c.s.] in deze procedure aangevoerd dat het relaas in de kort gedingdagvaarding niet klopt, en heeft niet uitgelegd op welke manier de gemanipuleerde stukken dan wel per ongeluk zijn opgestuurd. Ten derde is ook voldoende onderbouwd dat FREO de overeenkomst niet onder dezelfde voorwaarden zou aangaan als zij over de juiste informatie had beschikt. [eiser sub 1] heeft immers zelf in de kort gedingdagvaarding en in de onder 2.25 b genoemde e-mail erkend dat hij de manipulaties heeft verricht om de kredietaanvraag te bespoedigen.
2.29.
[eiser c.s.] heeft aangevoerd dat ook als vast komt te staan dat FREO c.s. op zichzelf bevoegd was om de lening op te eisen, die opeising naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar was als bedoeld in artikel 6:248 lid 2 BW. Ook dat beroep wordt verworpen. De rechtbank is van oordeel is dat het opzettelijk indienen van gemanipuleerde loonstroken en bankafschriften bij kredietaanvragen ernstig verwijtbaar is en dat het opeisen van de bestaande lening in dergelijke gevallen een proportionele – en ook gebruikelijke – reactie is. [eiser c.s.] heeft ook niet uitgelegd waarom door die reactie het subsidiariteitsbeginsel zou zijn geschonden.
2.30.
De rechtbank stelt vast dat FREO c.s. – anders dan [eiser c.s.] stelt – wel degelijk hoor en wederhoor heeft toegepast. Voordat zij is overgegaan tot opzegging van de lening en registratie van die opzegging heeft zij [eiser sub 1] immers naar zijn kant van het verhaal gevraagd door op 4 januari 2016 telefonisch contact op te nemen en [eiser sub 1] te vragen waarom er onregelmatigheden zaten in de ingediende loonstrook over november en december 2015. Dat wordt niet anders als dat gesprek – zoals [eiser c.s.] stelt en FREO c.s. betwist – alleen bedoeld was om een bekentenis te ontlokken en dat FREO niet werkelijk geïnteresseerd was in zijn uitleg dat hij nog werkzaam was bij [bedrijf 1] .
FREO c.s. mocht de opzegging registreren bij BKR
2.31.
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat FREO c.s. met de 2-codering bij BKR een rechtsgeldige opzegging heeft laten registreren. Ook dan kan het zijn dat de belangen van FREO c.s. bij de registratie niet opwegen tegen de belangen van [eiser sub 1] het opheffen daarvan. De rechtbank zal hierna onder 2.39 echter oordelen dat in dit geval de belangen van FREO c.s. zwaarder wegen. FREO c.s. mocht de opzegging dus registreren bij BKR.
Geen schriftelijke toezegging om de BKR-registratie na afbetaling direct te verwijderen
2.32.
[eiser c.s.] heeft als productie 30 een afschrift overgelegd van een brief van [B] van de afdeling Debiteurenbeheer en incasso van FREO van 9 maart 2016 waarin onder meer staat:
“Met deze brief leggen wij de afspraken vast die wij met u op 9 maart 2016 gemaakt hebben. Wij zijn overeengekomen dat u de openstaande schuld aflost volgens de afgesproken betalingsregeling. Hierna zullen wij het contract beëindigen en de codering verwijderen.”
2.33.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [B] verklaard dat die toezegging achteraf moet zijn toegevoegd door [eiser c.s.] Bij de kort gedingprocedure heeft FREO c.s. als productie 14 een op 7 maart 2016 gedateerde versie van de brief overgelegd (zie: productie 44 van [eiser c.s.] ). Daarin staat geen toezegging, maar alleen:
“Met deze brief leggen wij de afspraken vast die wij met u op 2 maart 2016 gemaakt hebben. U hebt toegezegd om de restschuld op uw contract [nummer] af te lossen.”
2.34.
In reactie op deze betwisting heeft [eiser c.s.] tijdens de mondelinge behandeling slechts het formele punt aangevoerd dat FREO c.s. de authenticiteit niet meer mocht betwisten omdat zij in de conclusie van antwoord zou hebben erkend dat de versie van [eiser c.s.] (van 9 maart 2016) authentiek is en de versie van FREO c.s. (van 7 maart 2016) niet. In randnummer 23 van die conclusie staat namelijk dat FREO de afspraken voor de betalingsregeling heeft bevestigd in haar brief van 9 maart 2016 (productie 30 bij dagvaarding). De rechtbank is van oordeel dat FREO c.s. met die verwijzing niet een dergelijke erkenning heeft gedaan en dat die verwijzing er ook niet aan in de weg staat dat FREO c.s. tijdens de mondelinge behandeling alsnog aanvoert dat de versie van 9 maart 2016 authentiek is en die van 7 maart 2016 niet.
2.35.
Inhoudelijk heeft FREO c.s. haar betwisting van de authenticiteit van de brief voldoende onderbouwd. Bij dat oordeel weegt de rechtbank mee:
  • dat is vastgesteld dat [eiser sub 1] ook in andere gevallen stukken heeft gemanipuleerd en deze gemanipuleerde stukken heeft ingediend ter onderbouwing van zijn standpunten;
  • dat [eiser c.s.] pas in deze procedure voor het eerst een beroep op de schriftelijke toezegging heeft gedaan, en daarvoor alleen op de mondelinge toezegging van [B] tijdens het overleg van 5 april 2016 (zie bijvoorbeeld: productie 44 en daarvan 18 van [eiser c.s.] , in randnummer 22 van de kort gedingdagvaarding, productie 43 van [eiser c.s.] en in randnummer 77 van het verzoekschrift voor voorlopig getuigenverhoor, productie 65 van [eiser c.s.] ) en dat dat niet te begrijpen is als [eiser sub 1] daadwerkelijk beschikte over de schriftelijke toezegging van FREO;
  • dat uit het vonnis in het kort geding blijkt dat de schriftelijke toezegging ook tijdens de mondelinge behandeling niet aan de orde is gekomen; en
  • dat in het verslag van het overleg van 5 april 2016 evenmin wordt verwezen naar een schriftelijke toezegging.
FREO c.s. mocht de fraude door [eiser sub 1] registeren in het IVR en ook in het EVR
2.36.
[eiser c.s.] heeft aangevoerd dat hij door FREO c.s. ten onrechte is geregistreerd in het IVR en dat ook zijn kortstondige registratie in het EVR niet rechtmatig was. Hij heeft in dit verband aangevoerd dat op deze registraties het Protocol Incidentenwaarschuwingssysteem Financiële Instellingen (hierna: PIFI) van toepassing is en dat FREO c.s. de regels daarin niet heeft nageleefd. De rechtbank verwerpt ook dit betoog. Daarbij staat voorop dat het opzettelijk indienen van gemanipuleerde loonstroken en bankafschriften bij een kredietaanvraag valt onder de definitie van Incident (artikel 2 en 5.2 onder a PIFI). In die definitie wordt immers met zoveel woorden opzettelijke misleiding genoemd als voorbeeld. Uit artikel 5.2.1 PIFI volgt dat registratie van een Incident in het EVR alleen mag als in voldoende mate vaststaat dat de betrokkene zich daaraan schuldig heeft gemaakt (artikel 5.2.1 onder b PIFI en Hoge Raad 29 mei 2009, ELCI:NL:HR:2009:BH4720) en als het belang van opname in het EVR prevaleert boven de mogelijke nadelige gevolgen voor de betrokkene als gevolg van opname van zijn Persoonsgegevens in het EVR. Aan het eerste vereiste is voldaan, gelet op de in deze procedure vastgestelde opzettelijke manipulaties door [eiser sub 1] . De rechtbank is van oordeel dat ook de belangen van FREO c.s. bij registratie in het EVR en bij het voortduren van die registratie zwaarder wegen dan de belangen van [eiser sub 1] bij opheffing en zal hierna, onder 2.39, uitleggen waarom. De slotsom is dat de kortstondige registratie in het EVR terecht is geweest en dat het handhaven van de enige nog bestaande registratie, die in het IVR, terecht is. FREO c.s. heeft immers onbetwist gesteld dat voor die registratie in het IVR voldoende is dat sprake is van een Incident en dat de belangenafweging niet aan registratie in de weg staat.
De mededeling van de politie
2.37.
De rechtbank verwerpt ook het betoog van [eiser c.s.] dat FREO c.s. haar onderzoek had moeten staken na de brief van 2 juni 2020 van de afdeling bestuursondersteuning van de Politie Noord-Holland (productie 20 van [eiser c.s.] ). Daarin staat de volgende passage:
“U vraagt of er aangifte tegen u is gedaan. Er is op donderdag 14 januari 2016 aangifte tegen u gedaan. (…) De aangifte betrof het feit “krediet-, hypotheek- en depotfraude”. Naar aanleiding van de aangifte zijn er geen strafbare feiten geconstateerd en heeft er geen verdere onderzoek plaats gevonden. De zaak is op 18-1-2016 afgerond, hiervan is aangever op de hoogte gesteld.”
2.38.
[eiser c.s.] betoogt dat kort na 18 januari 2016 aan FREO c.s. moet zijn meegedeeld dat de politie (en ook de Officier van Justitie) heeft geoordeeld dat [eiser sub 1] niet strafbaar heeft gehandeld. FREO c.s. had in overeenstemming met dat oordeel moeten handelen, door:
  • te stoppen met haar onderzoek;
  • de opeising en registraties ongedaan te maken;
  • [eiser sub 1] op de hoogte moeten stellen moeten van de mededeling; en
  • de mededeling moeten vermelden bij het kort geding en bij het voorlopig getuigenverhoor.
De rechtbank gaat hier niet in mee. Het indienen van gemanipuleerde loonstroken en bankafschriften bij leningaanvragen is een strafbaar feit en de brief van de politie maakt dat niet anders. FREO c.s. had in januari 2016 al voldoende bewijs voor de manipulaties van [eiser sub 1] middels de ingediende loonstroken en bankafschriften en had dat bewijs ook vermeld in haar aangifte van 14 januari 2016. Als FREO c.s. die mededeling van de politie destijds al heeft ontvangen – wat wordt betwist – mocht zij daar dan ook aan voorbij gaan. Justitie heeft weliswaar het laatste woord bij de vraag of verder strafrechtelijk onderzoek en vervolging zal plaatsvinden maar niet bij de vraag of sprake is van een Incident als bedoeld in het PIFI.
De belangenafweging valt uit in het voordeel van FREO c.s.
2.39.
Partijen hebben – terecht – als uitgangspunt genomen dat de grondslag voor de verwerking van gegevens bij de registraties is dat deze noodzakelijk is voor de behartiging van de gerechtvaardigde belangen van FREO c.s. als bedoeld in artikel 6 lid 1 sub f van Algemene Verordening Gegevensbescherming (hierna: AVG). Omdat het bij de registraties in het EVR en het IVR om gegevens van strafrechtelijke aard gaat als bedoeld in artikel 10 AVG, geldt daarvoor als aanvullende grondslag artikel 33 lid 2 sub b van de Uitvoeringswet AVG. De verwerking van dergelijke gegevens is alleen toegestaan als het belang van de bank bij vastlegging van deze gegevens met het oog op de bescherming van de bank tegen veiligheids- en integriteitsrisico’s zwaarder wegen dan het belang van de betrokkene (in het bijzonder het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer). Ook de rechtbank moet de belangen van FREO c.s. om de opeising en de incidenten te registreren afwegen tegen het belang van [eiser c.s.] bij verwijdering van die registraties. Een vergelijkbare belangenafweging moet worden gemaakt bij de beoordeling van een verzoek om gegevens te verwijderen uit een registratie als bedoeld in artikel 21 AVG.
2.40.
De rechtbank overweegt dat de belangen van FREO c.s. in het verlengde liggen van het algemene belang dat iedereen, maar kredietverstrekkers in het bijzonder, ervan uit moeten kunnen gaan dat loonstroken, bankafschriften en andere schriftelijke bewijsstukken niet zijn vervalst. Als iemand gemanipuleerde stukken indient, is het in de regel voldoende reden om nieuw aangevraagde kredieten te weigeren, om bestaande kredieten op te zeggen en om die opzegging te registreren bij BKR en om ook in het EVR en het IVR te registreren dat deze persoon gemanipuleerde stukken heeft ingediend. FREO c.s. heeft terecht aangevoerd dat zij andere kredietverstrekkers moet kunnen waarschuwen tegen personen die herhaaldelijk gemanipuleerde rekeningafschriften en loonstroken hebben ingediend. Daartegenover staan de belangen van [eiser c.s.] bij het opheffen van de registraties. Ter onderbouwing heeft [eiser c.s.] aangevoerd dat de beschuldigen een zware wissel op hem hebben getrokken en dat het met name door de 2codering bij BKR lastiger is geweest voor [eiser sub 1] om een baan te vinden en dat hij vanwege de codering geen krediet heeft kunnen krijgen voor zijn bedrijf [eiser sub 2] . Dat laatste heeft hem naar eigen zeggen miljoenen gekost. [eiser c.s.] wil deze hele kwestie, die nu al zeven jaar loopt, graag afsluiten.
2.41.
De rechtbank is van oordeel dat de belangenafweging in het voordeel van FREO c.s. uitvalt. De vastgestelde manipulaties zijn dermate ernstig dat FREO c.s. op goede gronden is overgegaan tot opeising en tot registratie bij BKR, EVR en IVR. Die registraties zijn proportioneel en niet in strijd met het subsidiariteitsbeginsel. Dat geldt te meer omdat [eiser sub 1] niet is gestopt met zijn praktijken. De rechtbank heeft immers vastgesteld dat hij ook in deze procedure nog gemanipuleerde e-mails heeft overgelegd (zie onder 2.24 en 2.32). FREO c.s. hoefde de registraties dan ook niet te beëindigen voor het verstrijken van de maximale registratietermijn.
Conclusie
2.42.
De slotsom is dat FREO c.s. [eiser sub 1] niet ten onrechte heeft laten registreren. Ook heeft zij haar zorgplicht niet geschonden, is zij niet anderszins tekortgeschoten en heeft zij niet onrechtmatig gehandeld jegens [eiser c.s.] De vorderingen van [eiser c.s.] worden dan ook afgewezen.
[eiser c.s.] moet FREO c.s. een proceskostenvergoeding betalen
2.43.
[eiser c.s.] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van FREO c.s. worden begroot op:
- griffierecht € 667,00
- salaris advocaat €
1.126,00(2 punten × tarief II € 563,00)
Totaal € 1.793,00
2.44.
De gevorderde nakosten zullen worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
wijst de vorderingen af,
3.2.
veroordeelt [eiser c.s.] in de proceskosten, aan de zijde van FREO c.s. tot op heden begroot op € 1.793,00,
3.3.
veroordeelt [eiser c.s.] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op
€ 163,00 aan salaris advocaat, als niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit vonnis is voldaan;
en
€ 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van dit vonnis, als er vervolgens betekening heeft plaatsgevonden,
3.4.
verklaart de veroordelingen onder 3.2 en 3.3 van dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
3.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.H. Gaertman, rechter, in samenwerking met mr. J.J. Overbosch, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 6 juli 2022 in aanwezigheid van de rolgriffier. [1]

Voetnoten

1.type:JO/4972