ECLI:NL:RBMNE:2022:6633

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 juni 2022
Publicatiedatum
6 februari 2025
Zaaknummer
9509657 UC EXPL 21-7541 AP/1183
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot rectificatie van onrechtmatige uitlatingen op sociale media

In deze zaak vordert eiser, bestuurder van stichtingen die toertochten met Amerikaanse auto’s organiseren, rectificatie van onjuiste uitspraken die gedaagde op Facebook heeft gedaan. Gedaagde heeft op 20 en 21 september 2021 beschuldigingen geuit over eiser, waaronder dat hij geld zou verduisteren. Eiser stelt dat deze uitlatingen zijn eer en goede naam aantasten en vordert rectificatie en schadevergoeding. De kantonrechter oordeelt dat het recht van eiser op bescherming van zijn eer en goede naam prevaleert boven het recht van gedaagde op vrijheid van meningsuiting. De kantonrechter concludeert dat gedaagde onrechtmatig heeft gehandeld door onjuiste beschuldigingen te uiten en wijst de vordering tot rectificatie toe, met de bepaling dat gedaagde de rectificatie moet aanbieden aan de beheerders van de Facebookgroepen waar de uitlatingen zijn gedaan. De vordering tot schadevergoeding wordt afgewezen, omdat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd van de geleden schade. Gedaagde wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 9509657 UC EXPL 21-7541 AP/1183
Vonnis van 29 juni 2022
inzake
[eisende partij],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [eisende partij] ,
eisende partij,
gemachtigde: Juridisch Advies Rotterdam Onderdeel van Stichting Core,
tegen:
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [gedaagde] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. W. Vahl.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met productie 1 tot en met 3 (verwezen wordt naar productie 4 en 5 maar deze zijn niet bijgevoegd;
- de conclusie van antwoord;
- de e-mail met producties van [eisende partij] van 4 mei 2022;
- de mondelinge behandeling op 16 mei 2022, waarvan door de griffier aantekening is gehouden.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eisende partij] is bestuurder van stichtingen die, in samenwerking met anderen, [naam] organiseren. Dit zijn toertochten met Amerikaanse auto’s, waarbij mensen die extra zorg nodig hebben mogen meerijden.
2.2.
[gedaagde] heeft op 20 en 21 september 2021 een aantal uitspraken over [eisende partij] en de stichting(en) waarvan hij bestuurder is op een aantal facebookgroepen geplaatst. Het gaat daarbij om de besloten facebookgroepen [facebookgroep 1] , [facebookgroep 2] en [facebookgroep 3] . Deze uitspraken bestaan uit berichten op de pagina’s en reacties (op reacties) daaronder. Daarnaast heeft [gedaagde] links gedeeld naar artikelen die in negatieve zin berichtten over [eisende partij] .
2.3.
Op 21 september 2021 heeft [eisende partij] [gedaagde] per e-mail gesommeerd per direct zijn excuses te maken met betrekking tot de uitspraken die hij over [eisende partij] heeft gedaan op facebook en heeft aangekondigd bij uitblijven van dergelijke excuses een civiele procedure aanhangig te maken.
2.4.
De kantonrechter verwijst voor de inhoud van de geplaatste berichten naar de processtukken.

3.Het geschil

3.1.
[eisende partij] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [gedaagde] :
tot rectificatie waaruit blijkt dat zijn aantijgingen inzake het bedonderen, de zogenaamde oplichting, de verduistering van gelden, niet juist zijn en dat hij daarmee bewust eiser, de stichtingen en de activiteit bewust schade heeft willen toebrengen, dat voor tenminste een jaar lang op zijn facebookpagina, zijn bedrijfswebsite en de facebookgroepen waarin hij lasterlijk over [eisende partij] heeft gesproken;
tot het verwijderen tot elke post waarin hij of iemand uit zijn kring verwijst naar het dossier [A] en dat [eisende partij] daar schuldig aan zou zijn geweest;
om alles in werking te stellen om zorg te dragen dat de door hem verspreide foto’s en aantijgingen verwijderd zijn;
[eisende partij] vordert verder dat de kantonrechter het bovenstaande zal sanctioneren met een dwangsom die direct uitvoerbaar bij voorbaat zal zijn van € 250,00 per dag dat [gedaagde] enige bepaling uit dit vonnis negeert, met een maximum van € 19.999,00;
[eisende partij] vordert veroordeling in de kosten,
de nakosten,
met een kostenveroordeling te betalen aan [eisende partij] van 100,00 per uur, exclusief BTW, met een maximum van € 5.000,00.
3.2.
Ter onderbouwing van die vordering stelt [eisende partij] dat [gedaagde] jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld als bedoeld in artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (hierna BW) door via facebook berichten te verspreiden die onjuist zijn en [eisende partij] eer en goede naam aantasten, waardoor hij schade geleden heeft. Die schade bestaat er onder meer uit dat de zakenpartner van [eisende partij] de samenwerking met [eisende partij] heeft beëindigd, dat [eisende partij] de werkzaamheden die hij met zijn stichting(en) uitvoerde niet meer op dezelfde wijze kan uitvoeren en dat [eisende partij] is aangetast in zijn eer en goede naam.
3.3.
[gedaagde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de vordering met als conclusie dat de kantonrechter deze zal afwijzen, met veroordeling van [eisende partij] in de proceskosten. [gedaagde] betwist dat sprake is van een onrechtmatige daad. Hij stelt dat hij slechts zijn mening heeft gegeven en doet een beroep op vrijheid van meningsuiting. [gedaagde] erkent dat hij bepaalde negatieve uitspraken heeft gedaan over [eisende partij] , maar wijst erop dat [eisende partij] daadwerkelijk is veroordeeld voor een vorm van fraude en dat het daarom niet onjuist is wat hij heeft gezegd. Dat [eisende partij] door zijn toedoen is aangetast in eer en goede naam betwist [gedaagde] , omdat over [eisende partij] al meerdere negatieve berichten circuleerden. Bovendien stelt hij dat hij de betreffende publicaties al verwijderd heeft.

4.De beoordeling

4.1.
In deze zaak speelt het volgende. [gedaagde] heeft voor de Stichting van [eisende partij] een tourrit gereden. Na afloop is hem gevraagd een formulier in te vullen met betrekking tot de gemaakte kosten. [gedaagde] heeft toegelicht dat iemand hem heeft benaderd om aan te geven dat [eisende partij] met die formulieren geld zou verduisteren. Naar aanleiding van die mededeling heeft hij op het internet gezocht naar mogelijke (negatieve) verwijzingen naar [eisende partij] en heeft die ook gevonden. Vervolgens heeft hij een bericht op verschillende facebookpagina’s geplaatst, waarin hij heeft aangegeven dat [eisende partij] ook onder andere namen opereert, dat hij “alles en iedereen bedondert”, en dat hij “ook al eens door [A] is onderzocht”. Hij heeft aangegeven dat mensen moeten oppassen [eisende partij] te benaderen omdat de kans dan groot zou zijn dat zij zouden worden bedreigd of lastig gevallen. Meer in het bijzonder heeft hij in reacties op zijn eigen berichten gezegd dat [eisende partij] via zijn stichting(en) “geld in eigen zak steekt en dus verduistert.” Leden van de respectievelijke facebookgroepen hebben vervolgens op deze berichten gereageerd en ook [gedaagde] zelf heeft zich gemengd in die discussie onder zijn berichten. [gedaagde] heeft daarbij ook links en/of screenshots doorgestuurd van artikelen die hij op het internet heeft gevonden over [eisende partij] .
4.2.
De kernvraag van deze procedure is of het plaatsen van de hierboven genoemde berichten en reacties daarop op facebook onrechtmatig is jegens [eisende partij] .
4.3.
Voor het toekennen van de vorderingen van [eisende partij] moet sprake zijn van een onrechtmatig daad van [gedaagde] . Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad dienen in een geval als deze de volgende twee belangen tegen elkaar te worden afgewogen: (1) het belang van [eisende partij] om niet lichtvaardig te worden blootgesteld aan publicaties die zijn eer, goede naam en integriteit aantasten, zoals vastgelegd in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna EVRM), en (2) het belang, waarvoor [gedaagde] opkomt, dat misstanden die de samenleving raken niet, door gebrek aan bekendheid bij het grote publiek, kunnen blijven voortbestaan, zoals vastgelegd in artikel 7 van de Grondwet en artikel 10 EVRM. Bij de vereiste belangenafweging dienen alle relevante feiten en omstandigheden van het geval te worden betrokken.
4.4.
Als uitgangspunt geldt dat het in beginsel is toegestaan om negatieve ervaringen met een bepaalde mensen op het internet te delen en het is toegestaan vrienden en relaties te waarschuwen voor mensen waarmee men, al dan niet zakelijk gezien, een slechte ervaring heeft gehad. Deze ervaringen dienen dan wel te berusten op feiten.
4.5.
[gedaagde] stelt dat hij, daar waar hij [eisende partij] een oplichter of een fraudeur noemt, feitelijk geen onjuistheid heeft verteld. [eisende partij] is immers in een gerechtelijke procedure schuldig bevonden aan een aantal strafbare feiten, waaronder een vorm van fraude. Weliswaar is hij in hoger beroep gedeeltelijk vrij gesproken, maar een deel van de veroordeling in het vonnis, waaronder een vorm van fraude, is bekrachtigd. [gedaagde] stelt dat de woorden fraudeur en oplichter in de volksmond uitwisselbaar zijn, zodat hij geen onwaarheden heeft verteld.
4.6.
Dat verweer gaat echter niet op. [gedaagde] heeft in zijn berichtgeving een concrete beschuldiging geuit aan het adres van [eisende partij] . Hij heeft gesteld dat [eisende partij] geld dat aan zijn stichting(en) toebehoorde heeft verduisterd en in eigen zak heeft gestoken. [gedaagde] heeft daarbij linkjes naar andere negatieve berichtgeving over [eisende partij] gedeeld. De inhoud en toonzetting van de berichten hebben daardoor de strekking ‘eens een dief, altijd een dief’, of ‘waar rook is, is vuur’ maar dit wordt voor deze concrete beschuldiging niet door de feiten ondersteund. Dit laatste klemt temeer nu, zoals door [eisende partij] gesteld en door [gedaagde] niet weersproken, de stichting(en) wettelijk verplicht zijn hun boekhouding online te zetten en deze stichting(en) door hun anbi kenmerk ook nog extra gecontroleerd zijn door de Belastingdienst. Gesteld noch gebleken is dat [gedaagde] dat onderzocht heeft en evenmin dat hij vooraf [eisende partij] met zijn beschuldigingen heeft geconfronteerd (om misverstanden te voorkomen). [gedaagde] heeft er voorts voor gekozen om zijn berichten op internet te plaatsen. Dit medium heeft een grote impact, nu het eenvoudig en voor veel mensen bereikbaar is. [gedaagde] was zich bewust, althans mag geacht worden zich bewust te zijn, van deze impact. Hij had zich moeten realiseren dat hij zijn woorden dan des te zorgvuldiger diende te kiezen.
4.7.
Hetgeen hiervoor is overwogen leidt tot de conclusie dat het recht van eiser op bescherming van eer en goede naam in dit specifieke geval dient te prevaleren boven het recht van [gedaagde] op vrijheid van meningsuiting. Er kan dan ook worden vastgesteld dat sprake is van onrechtmatigheid.
4.8.
Voor een beroep op artikel 6:162 BW is daarnaast vereist dat sprake is van schade. [eisende partij] heeft aangegeven dat de partner waarmee hij de tourritten organiseerde ermee gestopt is, omdat hij door de publicaties van [gedaagde] zelf ook onvriendelijk werd bejegend. Dat is door [gedaagde] niet weersproken. Verder blijkt de schade naar het oordeel van de kantonrechter al uit de reacties van lezers op de publicaties van [gedaagde] . Lezers nemen de informatie voor waar aan, nemen deze over en verspreiden die verder. Daarmee staat ook voldoende vast dat sprake is van schade.
4.9.
Het argument van [gedaagde] dat de naam van [eisende partij] toch al in negatieve zin over het internet rouleerde en dat het bericht van [gedaagde] dus niet het schadeveroorzakende feit was, wordt door de kantonrechter gepasseerd. Kennelijk is dit een beroep op het ontbreken van causaliteit. Echter, wanneer iemands naam in de media al is aangetast, terecht of onterecht, betekent dat niet dat die persoon ‘vogelvrij’ is en geen recht meer heeft op bescherming. Wanneer er nieuwe beschuldigingen worden geuit, in dit geval naar het oordeel van de kantonrechter onterecht, dan zal dat de schade die iemand lijdt verder vergroten. Aan het vereiste van causaliteit is daarom eveneens voldaan.
4.10.
Dat deze gedraging aan [gedaagde] dient te worden toegerekend staat niet ter discussie, nu hij immers zelf de berichtgeving ter publicatie heeft aangebonden op facebook.
4.11.
Gelet op het voorgaande stelt de kantonrechter vast dat sprake is van een onrechtmatige daad als bedoeld in artikel 6:162 BW. Vervolgens zal moeten worden beoordeeld welke gevolgen dit heeft voor de vorderingen van [eisende partij] .
4.12.
[eisende partij] vordert in de eerste plaats een rectificatie. Hij stelt geen tekst voor in zijn dagvaarding, maar vordert dat uit de tekst moet blijken dat “zijn aantijgingen inzake het bedonderen, de zogenaamde oplichting, de verduistering van gelden, niet juist zijn en dat hij daarmee bewust [eisende partij] , de stichtingen en de activiteit schade heeft willen toebrengen.” [eisende partij] heeft gevorderd dat [gedaagde] die rectificatie tenminste een jaar geplaatst houdt op zijn facebookpagina, zijn bedrijfswebsite en de facebookgroepen waarin hij de berichten waar het in deze procedure over gaat ook heeft gezet.
4.13.
De berichtgeving die [eisende partij] in deze procedure aan zijn vordering ten grondslag heeft gelegd, zijn de berichten op een drietal besloten facebookgroepen geplaatst, te weten [facebookgroep 1] , [facebookgroep 2] en [facebookgroep 3] . De kantonrechter is van oordeel dat een rectificatie op andere plaatsen dan waar de oorspronkelijke berichtgeving heeft plaatsgevonden, zoals de bedrijfswebsite van [gedaagde] of zijn persoonlijke facebookpagina, niet aan de orde is. [eisende partij] heeft onvoldoende onderbouwd waarom berichtgeving ook via andere kanalen zou moeten lopen.
4.14.
Voor plaatsing van berichten in hiervoor bedoelde facebookgroepen moet echter nog een andere hobbel genomen worden. De facebookgroepen zijn immers niet openbaar maar besloten, wat betekent dat berichten voor plaatsing dienen te worden goedgekeurd door de beheerder van de betreffende pagina. De beheerders van die pagina’s zijn echter geen partij in deze procedure. Dat betekent dat [gedaagde] alleen veroordeeld kan worden het bericht ter publicatie aan te bieden aan de beheerders van de betreffende groepen.
4.15.
[eisende partij] vordert bij dagvaarding dat de rectificaties gedurende de periode van een jaar dienen te blijven staan. Ter zitting heeft [eisende partij] dat deel van zijn vordering beperkt tot drie dagen. Die duur vindt de kantonrechter redelijk en zal worden toegewezen.
4.16.
Nu [eisende partij] zelf geen tekst heeft voorgesteld, en de tekst uit de vordering voor een rectificatie te onduidelijk en daarom niet toewijsbaar is, zal de kantonrechter bepalen dat deze als volgt dient te luiden:
“Rectificatie,
Op 20 en 21 september 2021 heb ik, [gedaagde] , berichten geplaatst waarin ik heb vermeld dat de heer [eisende partij] in het kader van de door hem (mede) georganiseerde tourritten van de Stichting [naam] , geld heeft verduisterd en in eigen zak heeft gestoken. Ik heb nagelaten die beschuldigingen op juistheid te checken en wil door deze rectificatie aangeven dat die beschuldigingen onjuist waren.”
4.17.
[eisende partij] heeft ook gevorderd dat [gedaagde] veroordeeld zal worden alle reeds geplaatste berichten over [eisende partij] te verwijderen. Nu [gedaagde] heeft aangegeven dat hij alle door hem geplaatste berichten al voor het uitbrengen van de dagvaarding heeft verwijderd, en dit door [eisende partij] ook niet verder betwist is, zullen de vorderingen met betrekking tot het verwijderen van berichtgeving (als gevorderd onder b en c in de dagvaarding) worden afgewezen.
4.18.
[eisende partij] heeft gevorderd dat het plaatsen van de rectificatie zal worden gesanctioneerd door middel van een dwangsom. [eisende partij] gaat er in zijn vordering (nog) van uit dat het [gedaagde] zelf is die rectificatie op de betreffende facebookpagina’s zal plaatsen. Nu duidelijk is dat dit niet in zijn macht ligt, kan daarop ook geen dwangsom worden gesteld. Een dwangsom stellen op het aanbieden van de rectificatie aan de beheerders van de respectievelijke facebookgroepen vindt de kantonrechter niet wenselijk, nu onduidelijk is hoe die procedure verloopt en dat tot executieproblemen zou kunnen leiden. De gevorderde dwangsommen zullen daarom worden afgewezen.
4.19.
[gedaagde] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten. De kantonrechter overweegt over het salaris het volgende. [eisende partij] laat zich in deze procedure volgens de dagvaarding vertegenwoordigen door Juridisch Advies Rotterdam. [gedaagde] heeft daarover opgemerkt dat dit in feite [eisende partij] zelf is en dat is op de zitting ook gebleken. [eisende partij] heeft dat ter zitting zelf beaamd en aangegeven zichzelf te verdedigen. De kantonrechter zal daarom in de proceskosten geen salaris gemachtigde toekennen.
4.20.
Het is onduidelijk hoe de kantonrechter het bij dagvaarding onder g gevorderde dient op te vatten. Voor zover de grondslag daarvan is gelegen in het salaris van de gemachtigde, verwijst de kantonrechter naar het hetgeen daarover hiervoor is overwogen. Voor zover de grondslag van die vordering is gelegen in schadevergoeding, heeft [eisende partij] daarvoor onvoldoende gesteld en onderbouwd, zodat het gevorderde ook op die grond moet worden afgewezen.
4.21.
De door [gedaagde] aan [eisende partij] te vergoeden proceskosten dienen vervolgens met inachtneming van het voorgaande te worden begroot op
Vast recht € 85,00
Exploit- en informatie kosten
€ 119,21
Totaal € 204,21
4.22.
[eisende partij] vordert ook de nakosten. Nakosten zijn de kosten van de advocaat (of gemachtigde) die na het vonnis, maar voor de executie van het vonnis worden gemaakt. Nu in dit geval geen sprake is van een gemachtigde of advocaat moeten die kosten worden afgewezen.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
Veroordeelt [gedaagde] om binnen 7 dagen na wijzen van dit vonnis de volgende tekst integraal, zonder enige toevoeging, bespreking of beschouwing van zodanige aard dat het doel of de strekking van de betreffende rectificatie zou worden aangetast, aan te bieden aan de beheerders van de besloten facebookgroepen [facebookgroep 1] , [facebookgroep 2] en [facebookgroep 3] :
“Rectificatie
Op 20 en 21 september 2021 heb ik, [gedaagde] , berichten geplaatst waarin ik heb vermeld dat de heer [eisende partij] in het kader van de door hem (mede) georganiseerde tourritten van de Stichting [naam] , geld heeft verduisterd en in eigen zak heeft gestoken. Ik heb nagelaten die beschuldigingen op juistheid te checken en wil door deze rectificatie aangegeven dat die beschuldigingen onjuist waren.”
5.2.
bepaalt dat [gedaagde] de beheerders van de onder 5.1 genoemde besloten facebookgroepen dient te verzoeken de daar genoemde tekst gedurende 3 aaneengesloten dagen in de betreffende facebookgroepen te publiceren;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eisende partij] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 204,21;
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Slootweg, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 29 juni 2022.