ECLI:NL:RBMNE:2022:674

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 februari 2022
Publicatiedatum
24 februari 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 2544
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Definitieve vaststelling van tegemoetkoming NOW 1.0 en terugbetalingsverplichting

In deze zaak heeft eiseres, een kapsalon, een aanvraag ingediend voor een tegemoetkoming op grond van de Tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid (NOW 1.0) op 8 april 2020. De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft op 10 april 2020 een tegemoetkoming van € 34.120,- toegekend, waarvan € 27.294,- als voorschot is betaald. Echter, na een verzoek van eiseres op 28 januari 2021 heeft de minister de definitieve tegemoetkoming vastgesteld op € 0,-, met de verplichting voor eiseres om het voorschot terug te betalen. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. Hierop heeft eiseres beroep ingesteld.

De rechtbank heeft op 18 februari 2022 uitspraak gedaan. Het geschil betreft de definitieve vaststelling van de tegemoetkoming op basis van de NOW 1.0. De minister heeft gesteld dat de loonsom in de periode van 1 maart tot en met 31 mei 2020 lager was dan drie maal de loonsom over januari 2020, wat leidde tot een lagere definitieve tegemoetkoming. Eiseres betwist dit en stelt dat het wegvallen van de financieel manager geen invloed mag hebben op de berekening, aangezien diens dienstverband al voor de coronamaatregelen was beëindigd. Eiseres vindt het onredelijk dat zij het volledige voorschot moet terugbetalen zonder rekening te houden met het omzetdalingspercentage.

De rechtbank overweegt dat de NOW-1 regeling beoogt dat de loonsom gelijk blijft tijdens de subsidieperiode. Een lagere loonsom heeft gevolgen voor de hoogte van de subsidie. De rechtbank concludeert dat de minister de subsidie correct heeft vastgesteld volgens de NOW-1 regeling. Het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/2544

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 februari 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. R.J. Hoogeveen),
en

de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

namens deze de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder,
(gemachtigde: R. van den Brink).

Inleiding

Eiseres exploiteert een kapsalon. Eiseres heeft op 8 april 2020 een aanvraag gedaan voor een tegemoetkoming op grond van de Tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid van 31 maart 2020 (NOW 1.0).
In het besluit van 10 april 2020 heeft verweerder aan eiseres een tegemoetkoming van
€ 34.120,- toegekend, waarvan een bedrag van € 27.294,- als voorschot is betaald.
Naar aanleiding van het verzoek van eiseres van 28 januari 2021 heeft verweerder de
tegemoetkoming definitief berekend. In het besluit van 25 februari 2021 heeft verweerder de definitieve tegemoetkoming vastgesteld op € 0,-. Daarbij heeft verweerder beslist dat eiseres een bedrag van € 27.294,- moet terugbetalen.
Eiseres is het daar niet mee eens en heeft daartegen bezwaar gemaakt. Bij besluit van 29 april 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een
verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 november 2021 via Skype. Namens eiseres is verschenen [A] , bijgestaan door de gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Het geschil

1. Het gaat in deze zaak om de definitieve vaststelling van de tegemoetkoming op grond van de NOW 1.0. Dit betreft dus de subsidievaststelling.
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat de loonsom in de periode van 1 maart tot en met 31 mei 2020 lager was dan drie maal de loonsom over januari 2020.Op basis van dit laatste bedrag is het de hoogte van het verleende voorschot berekend. De definitieve tegemoetkoming is daarom op een lager bedrag vastgesteld dan het bedrag waar bij de berekening van het voorschot van uit is gegaan.
3. Eiseres stelt zich op het standpunt dat het weggevallen loon van de financieel manager geen invloed mag hebben op de definitieve berekening van de loonsubsidie. Diens dienstverband is al in februari 2020 geëindigd als gevolg van natuurlijk personeelsverloop, dus vóór de coronacrisis. Het terugbetalen van het volledige voorschot is in strijd met redelijkheid en billijkheid omdat geen rekening wordt gehouden met het omzetdalingspercentage ten gevolge van de afgekondigde coronamaatregelen.

Juridisch kader

4. Op grond van artikel 7, eerste lid, van de NOW-1 is de hoogte van de subsidie de uitkomst van:
A x B x 3 x 1,3 x 0,9
Hierbij staat:
A voor het percentage van de omzetdaling;
B voor de constante B*, zoals berekend op grond van artikel 10.
5. Uit het tweede lid van artikel 7 van de NOW-1 volgt dat, indien de loonsom bedoeld onder de constante C lager is dan driemaal de loonsom als bedoeld onder de constante B in het eerste lid, de subsidie verlaagd wordt met:
(B x 3 – C) x 1,3 x 0,9
Hierbij staat:
B voor de constante B, zoals berekend op grond van het eerste lid;
C voor de loonsom over de periode 1 maart tot en met 31 mei 2020, met dien verstande dat het bepaalde onder het eerste lid, constante B, van overeenkomstige toepassing is, waarbij het in aanmerking te nemen loon per werknemer niet meer bedraagt dan € 9.538 per aangiftetijdvak van een maand en de gehanteerde aangiftetijdvakken het derde tot en met het vijfde aangiftetijdvak van het jaar 2020 zijn.
6. Uit het tweede lid van artikel 10 van de NOW 1.0. volgt dat voor de loonsom uitgegaan moet worden van het loon over het eerste aangiftetijdvak (de maand januari) van het jaar 2020.

Het oordeel van de rechtbank

7. De rechtbank overweegt dat het uitgangspunt van de NOW-1 regeling is dat door de inzet van deze regeling de loonsom in de periode dat iemand NOW-subsidie krijgt gelijk blijft. Als de loonsom lager wordt, heeft dat logischerwijze gevolgen voor de hoogte van de definitieve vaststelling van de subsidie. Het verschil in loonsom wordt op grond van het tweede lid van artikel 7 van de NOW-1 volledig afgetrokken van het bedrag dat is vastgesteld bij de subsidieverlening. Uit de toelichting bij de wijziging van de NOW-1 van 3 april 2020 en uit de brief van 3 december 2020 van minister Koolmees volgt dat deze subsidievermindering is zoals de regelgever het heeft beoogd. Voor elke euro minder loonkosten krijgt de werkgever 90 cent minder subsidie; er vindt dus geen correctie plaats voor het omzetverlies. Hiervoor is gekozen vanuit de gedachte dat de werkgever met een bepaald percentage omzetverlies ook voor datzelfde percentage van zijn loonsom subsidie nodig heeft. Deze rekenmethode zorgt ervoor dat een werkgever geen subsidie krijgt als bij de werkgever het percentage omzetdaling en loonsomdaling even groot is. De werkgever kan dan immers de loonkosten van het personeel betalen uit de resterende omzet. Aangezien de regeling als doel heeft om werkgelegenheidsverlies te voorkomen is er dan geen reden voor het verlenen van subsidie. Het maakt daarom ook niet uit wat de reden is geweest van de omzetdaling. Verweerder heeft de subsidie vastgesteld op de wijze zoals de NOW-1 die voorschrijft. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
8. Gelet op het voorgaande heeft verweerder de subsidievaststelling in het bestreden besluit terecht en op goede gronden in stand gelaten. Het beroep is dan ook ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door R. in 't Veld, rechter, in aanwezigheid van mr. G.M.T.M. Sips, griffier. De beslissing is uitgesproken op 18 februari 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
(de rechter en de griffier zijn verhinderd de uitspraak te ondertekenen)
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.