ECLI:NL:RBMNE:2022:70

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 januari 2022
Publicatiedatum
14 januari 2022
Zaaknummer
UTR 21/5002
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een herhaald verzoek om voorlopige voorziening in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur

In deze zaak heeft verzoeker op 8 februari 2021 een verzoek ingediend op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) bij de Minister voor Rechtsbescherming. Het bestreden besluit van 7 oktober 2021 kwam gedeeltelijk tegemoet aan dit verzoek, maar bepaalde persoonsgegevens en beleidsopvattingen werden niet openbaar gemaakt. Verzoeker maakte bezwaar tegen dit besluit en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft op 11 november 2021 een eerdere voorlopige voorziening gedeeltelijk toegewezen, maar verzoeker diende op 20 december 2021 opnieuw een verzoek in, stellende dat er nieuwe feiten waren die een herbeoordeling rechtvaardigden. De voorzieningenrechter overwoog dat er mogelijk sprake was van nieuwe omstandigheden en dat het verzoek om voorlopige voorziening opnieuw beoordeeld moest worden. De voorzieningenrechter heeft uiteindelijk besloten dat de openbaarmaking van de Wob-gegevens moet worden opgeschort tot zes weken na de beslissing op het bezwaar van verzoeker. Tevens werd bepaald dat de Minister het griffierecht aan verzoeker moest vergoeden. De uitspraak werd gedaan door voorzieningenrechter L.A. Banga en is openbaar gemaakt op 14 januari 2022.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/5002

uitspraak van de voorzieningenrechter van 14 januari 2022 in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. J. Bredius),
en

De Minster voor Rechtsbescherming, verweerder.

Procesverloop

Verzoeker heeft op 8 februari 2021 een verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) ingediend bij verweerder.
In het besluit van 7 oktober 2021 (bestreden besluit) is verweerder gedeeltelijk tegemoetgekomen aan het door verzoeker ingediende verzoek op grond van de Wob.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter op 10 oktober 2021 verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft 11 november 2021 uitspraak gedaan.
Verzoeker heeft op 20 december 2021 opnieuw een verzoek om voorlopige voorziening ingediend.
Verweerder heeft hierop gereageerd bij brief van op 22 december 2021.
De rechtbank heeft verzoeker bij brief van 22 december 2021 gevraagd mee te delen of de brief van verweerder van 22 december 2021 aanleiding geeft het verzoek om voorlopige voorziening in te trekken.
Verzoeker heeft bij brief van 4 januari 2022 meegedeeld dat hij het verzoek niet intrekt en heeft zijn verzoek nader toegelicht.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter doet op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
Inleiding
2. Verzoeker heeft op 8 februari 2021 op grond van de Wob een verzoek ingediend om hem alle informatie over de ‘ [casus] ’ te verstrekken en een afschrift van het document “ [document] ?” inclusief de correspondentie en achterliggende stukken die tot dit document hebben geleid.
3. Verweerder is in het bestreden besluit deels aan het verzoek om informatie te openbaren tegemoet gekomen. Verweerder heeft persoonsgegevens, contactgegevens, waaronder e-mailadressen van ambtenaren en overige informatie die volgens verweerder onder de persoonlijke levenssfeer vallen niet openbaar gemaakt. Ook heeft verweerder niet openbaar gemaakt wat volgens hem persoonlijke beleidsopvattingen zijn in informatie die is opgesteld ten behoeve van intern beraad. Hetzelfde geldt voor informatie die leidt tot onevenredige benadeling van personen, dan wel rechtspersonen. Verweerder gaat volgens het bestreden besluit niet eerder dan binnen twee weken na dagtekening van het besluit informatie gedeeltelijk openbaar maken.
4. Verzoeker is het niet eens met het bestreden besluit en heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Hij heeft tevens de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
5. De voorzieningenrechter heeft bij uitspraak van 11 november 2021 (zaaknummer UTR 21/4065) het verzoek om een voorlopige voorziening gedeeltelijk toegewezen. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat verzoeker een spoedeisend belang heeft ten aanzien van door verweerder openbaar te maken documenten met persoonsgegevens van verzoeker die hem eerder in de zienswijzeprocedure zijn voorgelegd. Het verzoek wordt in zoverre toegewezen en openbaarmaking van die documenten moet worden uitgesteld tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening ten aanzien van de overige documenten afgewezen.
Het herhaald verzoek om een voorlopige voorziening
6. Op 20 december 2021 heeft verzoeker opnieuw een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend. Volgens verzoeker is er sprake van nieuwe omstandigheden. Uit de hem door de rechtbank toegestuurde stukken in de procedure met zaaknummer UTR 21/4065, die hem pas bereikten na de uitspraak van 11 november 2021, blijkt dat er meer documenten zijn waarin zijn persoonsgegevens voorkomen, dan de documenten die hem eerder door verweerder zijn voorgelegd. Verweerder had hem ook daarover een zienswijze moeten vragen. Verder heeft verweerder onvoldoende persoonsgegevens die herleidbaar zijn tot verzoeker weggelakt. En ook is het verzoeker gebleken dat verweerder verschillende sets van documenten heeft en het niet controleerbaar is wat verweerder openbaar wil gaan maken. De inventarislijst klopt niet, stukken zijn ten onrechte bewerkt en niet bijgevoegd. Verder wil verweerder ook documenten openbaar maken die niet vallen binnen de reikwijdte van het Wob-verzoek.
Verzoeker verzoekt om het gehele besluit van verweerder te schorsen en openbaarmaking tegen te houden tot zes weken nadat op zijn bezwaar is beslist.
Het standpunt van verweerder
7. Verweerder heeft verzoeker in reactie op het herhaald verzoek om voorlopige voorziening bij brief van 22 december 2021 medegedeeld dat hij besloten heeft om de openbaarmaking van documenten die niet eerder in de zienswijzeprocedure aan verzoeker zijn voorgelegd op te schorten tot zes weken nadat op verzoekers bezwaar is beslist. Verder zal verweerder in het kader van een zorgvuldige behandeling van het bezwaar de gehele set van stukken behorend bij het besluit van 7 oktober 2021 aan verzoeker toesturen, zodat hij desgewenst zijn bezwaargronden nog kan aanvullen.
Reactie van verzoeker
8. Verzoeker heeft bij brief van 4 januari 2022 gereageerd en medegedeeld dat verweerders brief van 22 december 2021 hem geen aanleiding geeft om zijn verzoek om een voorlopige voorziening in te trekken. Verzoeker voert daarover, kort weergegeven, het volgende aan:
-Verweerder heeft een nieuw besluit genomen waaruit niet duidelijk blijkt welke stukken verweerder niet openbaar gaat maken.
-Verweerder kan de set met Wob-stukken niet alleen aan verzoeker sturen, omdat dat gelijk staat aan het openbaar maken aan iedereen. Een bezwaarschrift schort de werking van een besluit immers niet op.
- Als verweerder de Wob-stukken aan alleen verzoeker verstrekt dan houdt verweerder informatie weg bij andere belanghebbenden.
- Er zijn onvolkomenheden in het bestreden besluit en in de gang van zaken rond de totstandkoming van dat besluit.
- Verzoeker is ten onrechte anders behandeld dan andere Wob-verzoekers.
- De zoekslag die is verricht op basis van het Wob-verzoek is onduidelijk en onvolledig.
- Verweerder maakt door het nemen van een nieuw besluit inbreuk op verzoekers inspraak- en rechtsbeschermingsmogelijkheid door de procedure van de zienswijze te verplaatsen naar de bezwaarfase.
Verzoeker concludeert dat verweerder het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig heeft voorbereid en dat verzoeker evenals de andere belanghebbenden gehoord had moeten worden. Verzoeker verzoekt om de werkwijze van verweerder en het Wob-besluit te toetsen aan de Awb en de beginselen van behoorlijk bestuur en een (voorlopig) oordeel te geven over de rechtmatigheid van het Wob-besluit en dit zo nodig te vernietigen.
Voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter
De brief van verweerder van 22 december 2021
9. Anders dan verzoeker stelt is de brief van verweerder van 22 december 2022 geen nieuw besluit. In deze brief deelt verweerder mee dat het besluit om de stukken die niet eerder in de zienswijze procedure aan verzoeker zijn voorgelegd te openbaren, tijdelijk wordt opgeschort. Dit betreft een mededeling die informatief van aard is. Deze mededeling verandert niets aan de inhoud van het bestreden besluit zelf en is daarom geen besluit in de zin van de Awb.
Het herhaald verzoek om voorlopige voorziening
10. De voorzieningenrechter overweegt dat de beslissing op een verzoek om een voorlopige voorziening in beginsel is bedoeld om te gelden tot de uitspraak in de bodemprocedure. Een herhaald verzoek om een voorlopige voorziening kan alleen dan voor toewijzing in aanmerking komen, als de verzoeker een beroep doet op nieuwe feiten of omstandigheden, die toewijzing van een dergelijk verzoek kunnen rechtvaardigen. Dit is het geval als sprake is van ernstige onvolkomenheden in de eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter of van een belangrijke wijziging van de relevante feiten en omstandigheden.
11. De voorzieningenrechter begrijpt het standpunt van verzoeker aldus dat hij in het kader van de eerdere procedure andere stukken toegezonden heeft gekregen van de rechtbank dan die hij zelf van verweerder heeft gekregen. Nog daargelaten het antwoord op de vraag of verzoeker ten onrechte niet om een zienswijze is verzocht, kan de omstandigheid dat verzoeker in het kader van de eerdere procedure processtukken toegezonden heeft gekregen die afwijken van wat hij in die zaak als processtukken in zijn bezit had en wat hij niet in die procedure heeft kunnen aanvoeren, aanleiding zijn om aan te nemen dat er thans sprake is van een belangrijke wijziging van de relevante feiten en omstandigheden. Gelet op de hoeveelheid aan stukken die onderdeel uitmaken van deze procedure en gelet op de omstandigheid dat de voorlopige voorzieningen procedure zich niet leent voor een diepgravend onderzoek naar de vraag of er daadwerkelijk sprake is van verschillende sets en of dat indien dat zo is al dan niet terecht is en omdat is gesteld dat de ‘andere’ stukken persoonsgegevens van verzoeker bevatten en mede gelet op het onderwerp van het Wob-verzoek, wordt aan verzoeker in dit specifieke geval het voordeel van de twijfel gegund en neemt de voorzieningenrechter aan dat er in deze stand van de procedure voldoende aanleiding is om aan te nemen dat hier sprake is van een belangrijke wijziging in feiten of omstandigheden die toewijzing van het verzoek zou kunnen rechtvaardigen. De voorzieningenrechter komt aldus toe aan een inhoudelijke beoordeling van het herhaald verzoek om een voorlopige voorziening.
Belangenafweging
12. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist.
13. Bij verzoeker bestaat onduidelijkheid over de omvang van de door verweerder openbaar te maken informatie. Er bestaat tussen partijen verschil van mening over de reikwijdte van het Wob-verzoek en de omvang van het geding. Daarnaast heeft verzoeker (aanvullend) gronden ingediend die gaan over de gang van zaken rondom de totstandkoming van het bestreden besluit en de inhoud van dat besluit. Daarom heeft verzoeker onder meer verzocht om het gehele besluit van verweerder te schorsen en openbaarmaking van de informatie tegen te houden tot zes weken nadat op zijn bezwaar is beslist.
14. De voorzieningenrechter overweegt dat de beoordeling van de gronden voornoemd met daarbij de vraag of verweerder op goede gronden heeft besloten tot openbaarmaking van bepaalde Wob-stukken en daarbij een juiste procedure heeft gevolgd, nader onderzoek vergt, waarvoor de procedure van de voorlopige voorziening zich niet leent. Temeer daar de inzet van het geding het openbaren van informatie betreft, wat een onomkeerbaar karakter in zich heeft en wat met zich brengt dat bij afwijzing van het verzoek om voorlopige voorziening de bodemprocedure zinledig zou kunnen zijn. De vraag of vooruitlopend op die beoordeling een voorlopige voorziening moet worden getroffen, zal de voorzieningenrechter daarom in beginsel beantwoorden aan de hand van uitsluitend een belangenafweging in het kader van de spoedeisendheid.
15. Daarbij dient de voorzieningenrechter af te wegen of, gelet op de betrokken belangen, in afwachting van de beroepsprocedure de Wob-gegevens wel of niet openbaar gemaakt mogen worden.
Dat betekent dat de voorzieningenrechter na weging van de belangen de voorziening zou kunnen treffen dat openbaarmaking van de gegevens die vallen binnen de reikwijdte van het Wob-verzoek achterwege blijft tot zes weken nadat op het bezwaar is besloten.
De voorzieningenrechter heeft op 11 november 2021 besloten dat openbaarmaking van documenten met persoonsgegevens van verzoeker die hem eerder in de zienswijzeprocedure zijn voorgelegd, moet worden uitgesteld tot zes weken nadat beslist is op het bezwaar. Dit was in overeenstemming met wat partijen wilden en de voorzieningenrechter ziet thans geen aanleiding daar anders over te beslissen.
Verweerder heeft vervolgens in zijn brief van 22 december 2021 medegedeeld dat openbaarmaking van de Wob-stukken die niet eerder in de zienswijzeprocedure aan verzoeker zijn voorgelegd, wordt opgeschort tot zes weken nadat op het bezwaar van verzoeker is beslist. De rechtbank kan deze mededeling tegen de achtergrond van de uitspraak van de voorzieningenrechter niet anders opvatten dan dat verweerder de uitvoering van het hele bestreden besluit zal opschorten en in zoverre heeft ingestemd met toewijzing van het verzoek om voorlopige voorziening. De conclusie is daarom al, nog voordat aan de belangenafweging wordt toegekomen, dat het verzoek voor toewijzing in aanmerking komt. Dit betekent dat het bestreden besluit wordt geschorst tot zes weken nadat op het bezwaar is besloten. Dat verzoeker tevens aanvullend heeft verzocht om vernietiging van het bestreden besluit maakt het voorgaande niet anders nu de voorzieningenrechter daartoe niet de bevoegdheid heeft.
16. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
17. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Niet is gebleken dat verzoeker op dit moment kosten heeft gemaakt van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Verzoeker stelt in zijn verzoekschrift dat zijn gemachtigde voor hem optreedt in deze procedure. Het is echter verzoeker zelf die processtukken indient en reageert op de brieven van de rechtbank.

Beslissing

De voorzieningenrechter;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe in die zin dat het bestreden besluit wordt geschorst tot zes weken nadat op het bezwaar is besloten;
- bepaalt dat verweerder aan verzoeker het griffierecht van € 181,- zal vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A. Banga, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. L.M. Janssens-Kleijn, griffier. De uitspraak is uitgesproken op 14 januari 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.