ECLI:NL:RBMNE:2022:71

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 januari 2022
Publicatiedatum
14 januari 2022
Zaaknummer
21/2312
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Ziektewet-uitkering en beoordeling van medische klachten

In deze zaak heeft eiser, die in het verleden als beveiliger heeft gewerkt, een Ziektewet (ZW) uitkering ontvangen na uitval door fysieke klachten en een auto-ongeluk in 2018. Het Uwv heeft op 4 maart 2019 besloten dat eiser per 22 april 2019 geen ZW-uitkering meer ontvangt, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van zijn eerdere loon. Eiser heeft bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank heeft eerder, op 12 februari 2021, het beroep van eiser gegrond verklaard en het Uwv opgedragen een nieuw besluit te nemen. Het Uwv heeft vervolgens op 12 april 2021 een nieuw besluit genomen, waarin het bezwaar van eiser opnieuw ongegrond werd verklaard. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft het geschil beoordeeld en geconcludeerd dat het Uwv terecht heeft bepaald dat eiser per 22 april 2019 geen ZW-uitkering krijgt. Eiser heeft aangevoerd dat zijn medische situatie niet goed is beoordeeld en dat er onvoldoende rekening is gehouden met zijn klachten, waaronder slaapproblemen en pijnklachten. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat deze klachten niet eerder zijn aangevoerd en dat eiser deze in strijd met de goede procesorde in deze procedure naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat het Uwv voldoende inzichtelijk heeft gemotiveerd waarom er geen beperking hoeft te worden aangenomen voor het onderdeel zitten in de functionele mogelijkhedenlijst. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/2312

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 januari 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] ,eiser,

(gemachtigde: mr. M.J.M. Sanders),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (het Uwv),
verweerder,
(gemachtigde: mr. E.F. de Roy van Zuydewijn).

Inleiding

1. Eiser heeft in het verleden gewerkt als beveiliger. In 2018 is hij uitgevallen voor dat werk met fysieke klachten en tijdens die ziekteperiode heeft hij een auto-ongeluk gehad. Eiser ontving een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
2. In het besluit van 4 maart 2019 (primair besluit) heeft het Uwv aan eiser meegedeeld dat hij vanaf 22 april 2019 geen uitkering meer ontvangt op grond van de ZW, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Met het besluit van 10 september 2019 heeft het Uwv het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld. De rechtbank heeft in de beroepsprocedure op
12 februari 2021 einduitspraak gedaan, het beroep van eiser gegrond verklaard en de beslissing op bezwaar van 10 september 2019 vernietigd. De reden hiervoor was dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende heeft onderbouwd waarom geen beperking was vastgesteld ten aanzien van het onderdeel zitten in de functionele mogelijkhedenlijst. De primaire verzekeringsarts heeft aangegeven dat eiser is aangewezen op werk waarbij zitten, staan en lopen afwisselend en niet al te langdurig aaneengesloten plaatsvindt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep onderschreef het standpunt van de primaire verzekeringsarts, maar vond een beperking op dat vlak niet gerechtvaardigd. Zonder nadere toelichting was dit volgens de rechtbank onbegrijpelijk. Het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat geen beperking hoefde te worden aangenomen voor het onderdeel zitten, was daarom niet inzichtelijk gemotiveerd. De rechtbank heeft het Uwv opgedragen binnen acht weken na de dag van verzending van de uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar.
3. Met het besluit van 12 april 2021 heeft het Uwv een nieuwe beslissing genomen op het bezwaar van eiser (het bestreden besluit) en het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Het Uwv heeft zijn beslissing gebaseerd op het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 8 april 2021.
4. Daartegen heeft eiser beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. De
zaak is op 19 november 2021 bij de rechtbank behandeld via Skype. is verschenen, bijgestaan door gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen
door zijn gemachtigde.

Geschil

5. In geschil tussen partijen is of het Uwv terecht heeft bepaald dat eiser per 22 april 2019 geen ZW-uitkering krijgt.

Beoordeling van het geschil

6. De rechtbank beoordeelt het bestreden besluit aan de hand van de standpunten die eiser heeft aangevoerd. Daarbij gaat het om de medische toestand van eiser op 22 april 2019, dat is de datum in geding. Het beroep is ongegrond: eiser krijgt geen gelijk. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De medische beoordeling
Klachten waarover al een beslissing is genomen
7. Eiser stelt dat de medische beoordeling onjuist is, omdat onvoldoende rekening is gehouden met zijn klachten. Eiser stelt dat hij last heeft van slaapproblemen en concentratieproblemen. Eiser meent dat in verband met zijn klachten meer beperkingen aangenomen moeten worden.
8. De rechtbank overweegt dat over deze klachten door de rechtbank in de uitspraak van
12 februari 2021 in rechtsoverweging 4 al een beslissing is genomen. Het is vaste rechtspraak [1] dat het niet instellen van hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank tot gevolg heeft dat de rechtbank van de juistheid van het eerder gegeven oordeel over die beroepsgronden heeft uit te gaan. De rechtbank oordeelt dat, nu eiser tegen de uitspraak van 12 februari 2021 geen hoger beroep heeft ingesteld, deze beroepsgronden niet nog een keer aan de rechtbank kunnen worden voorgelegd.
Klachten die eiser in deze procedure voor het eerst naar voren brengt
9. Eiser stelt dat hij last heeft van vermoeidheid, misselijkheid, paniekaanvallen en pijnklachten. De pijnklachten zorgen ervoor dat eiser last heeft van zijn rugwervel, heupen en bekken. Op de zitting heeft eiser toegelicht dat hij op 22 april 2019 al pijn had aan zijn rugwervel. Eiser meent dat in verband met zijn klachten meer beperkingen voor hem aangenomen moeten worden.
10. De rechtbank overweegt dat deze klachten niet door eiser of zijn gemachtigde naar voren zijn gebracht in de eerste procedure bij de rechtbank in deze zaak en dat eiser deze klachten voor het eerst in zijn beroepschrift van 21 mei 2021 naar voren brengt. De rechtbank oordeelt dat zij in deze procedure geen beslissing kan nemen over deze klachten, omdat het aanvoeren van deze klachten in dit stadium van de procedure in strijd is met de goede procesorde. Eiser had deze klachten eerder kunnen en moeten aanvoeren in de eerste rechtbankprocedure.
Motivering onderdeel zitten in de functionele mogelijkhedenlijst
11. Eiser stelt dat het besteden besluit nog steeds niet inzichtelijk is gemotiveerd ten aanzien van het standpunt dat geen beperking hoeft te worden aangenomen voor het onderdeel zitten. Dit betoog slaat niet.
12. De rechtbank oordeelt dat voldoende inzichtelijk is gemotiveerd waarom voor eiser geen beperking hoeft te worden aangenomen voor het onderdeel zitten in de functionele mogelijkhedenlijst. In zijn rapport van 8 april 2021 vermeldt de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat eerder geen enkele afwijking aan het zitvlak van eiser is vastgesteld en dat de primaire verzekeringsarts bij onderzoek van de heup geen afwijkingen op functioneel vlak vaststelt. Dit wordt volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep ook onderschreven door de behandelaars die eiser fysiek hebben onderzocht. Ook is van belang dat het afwisselen van verschillende zithoudingen (verzitten, rug strekken of zich uitstrekken) niet wordt beschouwd als een onderbreking van het zitten. Dit volgt uit de toelichting op het onderdeel zitten in de Claim Beoordelings- en Borgingssysteem. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep kan eiser afwisselen van zithouding, omdat eiser niets aan zijn rug en zitvlak mankeert en dit voldoende ruimte biedt om van zijn spierspanning te recupereren. De rechtbank kan dit standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgen. Eiser heeft niet aangetoond met andere medische informatie dat de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet juist zijn.
Conclusie
13. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren, rechter, in aanwezigheid van
mr. G.M.C.P. Maarhuis, griffier. De beslissing is uitgesproken op 12 januari 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.De uitspraak van de CRvB van 1 maart 2005, ECLI:NL:CRVB:2005:AT0711, en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 17 mei 2006, ECLI:NL:RVS:2006: