In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 25 januari 2022 een beschikking gegeven over de kinderalimentatie tussen een vrouw en een man, die samen ouders zijn van een minderjarige. De vrouw verzocht om een maandelijkse bijdrage van € 448,- aan kinderalimentatie, met een voorlopige bijdrage van € 530,- per maand vanaf 1 januari 2021. De man betwistte de noodzaak van deze bijdrage en stelde voor om een gezamenlijke kinderrekening te openen. De rechtbank heeft eerder al een voorlopige alimentatie van € 440,- per maand vastgesteld.
De rechtbank heeft de financiële posities van beide ouders beoordeeld, waarbij de man een transitievergoeding van € 70.000,- had ontvangen en een onderneming was gestart. De rechtbank schatte zijn inkomen op basis van eerdere salarisstroken en kwam tot de conclusie dat zijn draagkracht € 2.287,- per maand bedraagt. De vrouw, die een managementfee ontvangt, werd geschat op een draagkracht van € 737,- per maand.
De totale draagkracht van beide ouders werd vastgesteld op € 3.024,- per maand, wat voldoende is om de behoefte van het kind van € 845,- per maand te dekken. De rechtbank heeft bepaald dat de man, rekening houdend met zorgkorting, een kinderalimentatie van € 343,- per maand moet betalen. De rechtbank heeft ook het verzoek van de vrouw om een ouderschapsplan te waarmerken afgewezen, omdat er geen ondertekend plan was ontvangen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de alimentatie onmiddellijk betaald moet worden, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.