In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 13 januari 2022 uitspraak gedaan in een beroep van eiser tegen de definitieve berekeningen van de zorgtoeslag over de jaren 2016 en 2017. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de besluiten van de Belastingdienst/Toeslagen, maar de rechtbank oordeelde dat het bezwaar te laat was ingediend. Eiser had tot 12 februari 2019 de tijd om bezwaar te maken tegen de definitieve berekening van de zorgtoeslag 2016, maar diende zijn bezwaar pas op 11 december 2020 in. De rechtbank concludeerde dat eiser geen geldige redenen had om het bezwaar te laat in te dienen, zoals het gebrek aan computerkennis of het telefonisch indienen van bezwaar. Hierdoor kon de rechtbank het bezwaar niet inhoudelijk behandelen en verklaarde het niet-ontvankelijk.
Wat betreft de zorgtoeslag 2017 oordeelde de rechtbank dat het bezwaar van eiser tegen de definitieve berekening ook niet-ontvankelijk was, omdat dit bezwaar eveneens te laat was ingediend. Eiser had tot zes weken na de beslissing van 27 mei 2019 de tijd om beroep in te stellen, maar deed dit pas op 9 december 2020. De rechtbank stelde vast dat er geen geldige redenen waren voor de late indiening van het beroep. De rechtbank verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond en het beroep tegen het bestreden besluit 2017 niet-ontvankelijk. Tevens werd de Belastingdienst/Toeslagen opgedragen het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiser te vergoeden.