ECLI:NL:RBMNE:2022:732

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 maart 2022
Publicatiedatum
28 februari 2022
Zaaknummer
16.070622.21 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor brandstichting met dodelijke afloop en bedreiging

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 1 maart 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een man die werd beschuldigd van brandstichting en bedreiging. De verdachte, geboren in 1978 en gedetineerd in de P.I. Nieuwegein, werd ervan verdacht op 12 april 2008 een stomerij in brand te hebben gestoken, wat resulteerde in de dood van een persoon, en in maart 2021 zijn huisgenoot te hebben bedreigd. Tijdens de zittingen op 21 juni 2021, 16 september 2021, 1 december 2021 en 15 februari 2022 werd de zaak inhoudelijk behandeld. De rechtbank oordeelde dat de verdachte de feiten had gepleegd, ondanks zijn verklaring dat hij niet had voorzien dat iemand zou overlijden bij de brand. De rechtbank vond de verklaring van de verdachte betrouwbaar, ondersteund door bewijs van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) en getuigenverklaringen. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf van zeven jaren op, evenals de maatregel van TBS met dwangverpleging, gezien de ernst van de feiten en de psychische problematiek van de verdachte. De benadeelde partij, de eigenaresse van de naastgelegen winkel, kreeg een schadevergoeding van € 1.000,- toegewezen voor immateriële schade, te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank concludeerde dat de verdachte strafbaar was en dat er geen omstandigheden waren die zijn strafbaarheid uitsloten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16.070622.21 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 1 maart 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1978] te [geboorteplaats] ,
gedetineerd in de P.I. Nieuwegein,
hierna: ‘verdachte’.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

De rechtszaak tegen verdachte heeft in het openbaar plaatsgevonden op de zittingen van 21 juni 2021, 16 september 2021, 1 december 2021 en 15 februari 2022. Op 15 februari 2022 is de zaak inhoudelijk behandeld. Verdachte was bij de inhoudelijke behandeling aanwezig, waardoor juridisch gezien sprake is van een vonnis op tegenspraak.
De rechtbank heeft tijdens de zitting gesproken met en geluisterd naar de standpunten van verdachte, zijn advocaat mr. Ph.J.N. Aarnoudse, de officier van justitie mr. E. Wiersma en de benadeelde partij [benadeelde] .

2.TENLASTELEGGING

De officier van justitie verdenkt verdachte van betrokkenheid bij meerdere strafbare feiten. Deze verdenkingen staan beschreven in de tenlastelegging, die als bijlage is opgenomen in dit vonnis.
Kort gezegd, verdenkt de officier van justitie verdachte ervan dat hij:
op 12 april 2008 in [woonplaats] een woning ( [adres] ) in brand heeft gestoken, waardoor [slachtoffer 1] is overleden;
in de periode van 12 tot en met 13 maart 2021 in Epse [slachtoffer 2] heeft bedreigd, door te zeggen: “Ik vermoord je jongen echt. Ik heb niks te verliezen jij wel” en “Ik heb niemand te verliezen. Jij kan kiezen. Ik vreet je op jongen echt. Ik vermoord je”.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat de ten laste gelegde feiten bewezen kunnen worden. De officier van justitie komt tot de conclusie dat de verklaring die verdachte over de brandstichting heeft afgelegd betrouwbaar is. De officier van justitie vindt dat de uitkomsten van het brandonderzoek van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: ‘NFI’) de verklaring van verdachte ondersteunen. Dat verdachte volgens de onderzoekers uit het Pieter Baan Centrum lijdt aan ‘pseudologica fantastica’, een aandoening waardoor hij werkelijkheid en fantasie niet altijd kan onderscheiden, maakt volgens de officier van justitie niet dat zijn hele verklaring ongeloofwaardig is.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De advocaat van verdachte vindt ook dat de ten laste gelegde feiten bewezen kunnen worden. De advocaat vindt dat niet voorzienbaar was dat bij de brand iemand kwam te overlijden, aangezien in het pand waar de brand is gesticht een stomerij zat. Verdachte had er volgens de advocaat dan ook geen rekening mee hoeven te houden dat boven de stomerij iemand lag te slapen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Verdachte heeft tijdens de zitting toegegeven dat hij de ten laste gelegde feiten – voor zover bewezen verklaard door de rechtbank – heeft gepleegd. De rechtbank zal daarom niet opschrijven wat er in de bewijsstukken staat, maar alleen opsommen welke bewijsstukken zij voor de bewezenverklaring gebruikt. De rechtbank verwijst met voetnoten naar de plaats waar de bewijsstukken in het dossier te vinden zijn.
Feit 1
- de verklaring van verdachte op de zitting [2] ;
- het NFI-rapport over het brandonderzoek van 22 november 2021 [3] ;
- de verklaring van [getuige] op 12 april 2008 [4] ;
Feit 2
- de verklaring van verdachte op de zitting [5] ;
- de aangifte van [slachtoffer 2] op 13 maart 2021 [6] ;
- het proces-verbaal over de geluidsopnames van de bedreigingen [7] .
Bewijsoverweging feit 1
De verdenking voor de brandstichting is ontstaan doordat verdachte na zijn aanhouding voor de bedreiging uit zichzelf verklaarde dat hij de brand had gesticht. In de kern heeft hij verklaard dat hij een stoel tegen de achterdeur van het pand heeft gezet en die stoel met tuinafval in brand heeft gestoken. Hij is op de binnenplaats van het pand gekomen door over de schutting te klimmen en zo is hij ook weer weggegaan.
In 2008, na de brand, is door deskundigen geconcludeerd dat de brand moest zijn ontstaan door kortsluiting in de elektriciteitskast. Dat is een andere lezing dan verdachte heeft geschetst. De rechtbank zal daarom moeten onderzoeken of de verklaring van verdachte betrouwbaar is en of er voldoende steunbewijs voor zijn verklaring in het dossier te vinden is.
De rechtbank oordeelt allereerst dat de verklaring van verdachte betrouwbaar is. In zijn verklaringen tegen de politie en de rechtbank vertelt hij in de kern hetzelfde verhaal. Verdachte heeft bovendien nauwkeurig en gedetailleerd verklaard. Dat bepaalde punten uit het verhaal van verdachte niet worden verankerd in bewijsmateriaal uit de rest van het dossier maakt niet dat de rechtbank de hele verklaring van verdachte ongeloofwaardig vindt. Datzelfde geldt voor het feit dat bij verdachte een stoornis is vastgesteld waaruit blijkt dat hij de werkelijkheid niet altijd van fantasie weet te onderscheiden.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van verdachte daarnaast voldoende wordt ondersteund door ander bewijsmateriaal in het dossier. Daarvoor is allereerst het rapport van het NFI van 22 november 2021 over het brandonderzoek van belang. Het NFI heeft in dat onderzoek de volgende twee hypothesen gebruikt:
de brand is buiten ontstaan aan de achterzijde bij de achterdeur;
de brand is binnen ontstaan in de wasserij op de begane grond in de schakelkast bij de broekenstoommachine.
Het NFI concludeert dat de bevindingen van het onderzoek waarschijnlijker zijn als de brand buiten ontstaan is dan als de brand binnen ontstaan is. De beschrijving van het sporenbeeld van de technische recherche in 2008, namelijk dat het sporenbeeld wees op een brand die in de schakelkast was begonnen, rechtvaardigt volgens het NFI niet de conclusie dat de brand in de schakelkast van de wasserij moet zijn begonnen. Die sporen kunnen namelijk ook het gevolg zijn van een brand die op een andere plaats aan de achterzijde van het pand is ontstaan.
Tot slot vindt de rechtbank ook steun voor de verklaring van verdachte in de verklaring van getuige [getuige] . [getuige] heeft verklaard dat hij op 12 april 2008, omstreeks 1.30 uur, vuur en rook uit de achtertuin van het pand zag komen. Toen hij naar het pand liep zag hij dat er brand was aan de achterzijde van het pand. Hij zag dat de schutting aan de achterzijde al omver was gevallen door de brand. Aan de voorzijde van het pand zag hij geen vlammen of rook.
De rechtbank concludeert dat de verklaring van verdachte betrouwbaar is en wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen in het dossier. De rechtbank zal verdachte dan ook veroordelen voor de brandstichting.
Voor een veroordeling van brandstichting is vereist dat het gevaar van de brandstichting, in dit geval voor het leven van het slachtoffer, naar algemene ervaringsregels voorzienbaar was. De rechtbank is van oordeel dat daarvan sprake is, aangezien voorzienbaar is dat boven een bedrijfspand woningen gevestigd zijn. Uit de verklaring van verdachte dat de heer [slachtoffer 1] ‘soms wel en soms niet’ in het pand verbleef, leidt de rechtbank bovendien af dat verdachte wist dat [slachtoffer 1] in het pand zou kunnen verblijven.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1. op 12 april 2008 te Mijdrecht opzettelijk brand heeft gesticht aan een pand (gelegen aan de [adres] ), immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk tegen de achterzijde van het pand gelegen aan de [adres] de vlam van een aansteker in aanraking gebracht met plastic en een stoel ten gevolge waarvan voornoemd pand is verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor voornoemd pand, de naastgelegen panden en voor de inboedel van dat pand en de naastgelegen panden te duchten was, en terwijl daarbij levensgevaar voor personen, namelijk [slachtoffer 1] , te duchten was, en het feit de dood van die [slachtoffer 1] ten gevolge heeft gehad;
2. op tijdstippen in de periode van 12 maart 2021 tot en met 13 maart 2021 te Epse, [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen: “ik vermoord je jongen echt. Ik heb niks te verliezen jij wel” en “Ik heb niemand te verliezen. Jij kan kiezen. Ik vreet je op jongen echt. Ik vermoord je”.
Verdachte wordt vrijgesproken van alles wat meer of anders ten laste is gelegd dan wat hierboven is bewezen. De rechtbank heeft taal- en spelfouten in de tenlastelegging verbeterd. Dat is niet nadelig voor verdachte.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor een ander te duchten is en het feit iemands dood ten gevolge heeft;
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermaals gepleegd.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF EN MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier vindt dat op de strafbare feiten die verdachte heeft gepleegd alleen gereageerd kan worden met een forse gevangenisstraf. Daarnaast vindt de officier van justitie dat verdachte behandeld moet worden.
De officier van justitie eist dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven jaren en dat aan hem de TBS-maatregel met dwangverpleging wordt opgelegd.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De advocaat vindt dat behandeling van verdachte op de voorgrond moet staan. Hij verzoekt de rechtbank om naast de TBS-maatregel met dwangverpleging slechts een korte gevangenisstraf op te leggen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij het bepalen van een passende straf rekening gehouden met de ernst van de strafbare feiten, de omstandigheden waaronder verdachte die feiten heeft gepleegd en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. De rechtbank heeft ook gekeken naar straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd.
De rechtbank legt aan verdachte de straf en maatregel op die door de officier van justitie zijn geëist. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij deze straf heeft bepaald.
8.3.1
De ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd
Verdachte heeft een brand gesticht bij een pand, waardoor dat pand is verbrand en de persoon die boven dat pand lag te slapen is overleden. Ook is de winkel naast het pand dat verdachte in brand heeft gestoken afgebrand. Daarnaast heeft verdachte zijn huisgenoot met ernstige bewoordingen bedreigd.
Met de brandstichting heeft verdachte de heer [slachtoffer 1] het meest fundamentele recht waarover de mens beschikt, het recht op leven, ontnomen. Door zo te handelen heeft verdachte er niet alleen blijk van gegeven dat hij er niet voor terug schrikt om andere mensen ernstig in gevaar te brengen, maar tevens dat hij geen enkel respect heeft voor andermans bezittingen. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat een brand zich snel en onbeheerst kan ontwikkelen en dat alleen al de rookontwikkeling tot levensbedreigende situaties kan leiden en grote materiële schade en leed kan veroorzaken. De rechtbank vindt het verbijsterend dat verdachte bewust dit pand heeft uitgekozen om brand te stichten, juist omdat het een oud pand was met een strooien dak dat gemakkelijk brandt, en op die manier met mensenlevens heeft gespeeld en volstrekt onaanvaardbare risico’s heeft genomen. De rechtbank rekent dat verdachte sterk aan.
De brand heeft daarnaast veel materiële schade aangericht aan de winkel die naast het pand lag. De eigenaresse van die winkel heeft het bedrijf waar zij hard voor had gewerkt in vlammen op zien gaan. Van de gevolgen van de brand heeft zij nog altijd last, zoals de rechtbank met het voorlezen van haar slachtofferverklaring is gebleken.
De rechtbank rekent het verdachte tot slot zwaar aan dat hij lange tijd, namelijk 13 jaar lang, heeft gezwegen over het plegen van de brand.
Vanuit het oogpunt van vergelding en generale preventie kan in een zaak als deze niet worden volstaan met de oplegging van een andere straf dan een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij het bepalen van de precieze hoogte daarvan neemt de rechtbank in aanmerking dat brandstichting met de dood tot gevolg tot één van de ernstigste misdrijven uit het Wetboek van Strafrecht behoort. Dat moet dan ook tot uitdrukking komen in de hoogte van de op te leggen straf.
8.3.2
De persoonlijke omstandigheden van verdachte
Strafblad
Uit het strafblad (de ‘justitiële documentatie’) van verdachte blijkt dat hij eerder door de strafrechter is veroordeeld, onder andere voor brandstichting en bedreiging. De veroordeling voor brandstichting heeft na het plegen van de brandstichting in deze zaak plaatsgevonden en de veroordeling voor bedreiging heeft meer dan vijf jaar voor het plegen van de bedreiging in deze zaak plaatsgevonden. Om die redenen hebben die veroordelingen geen invloed op het bepalen van de straf of maatregel.
Adviezen van de psychiater en psycholoog
Verdachte heeft in het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC) gesprekken gevoerd met een psychiater, C.A.M. van der Meijs, en een psycholoog, I.W.J. ten Post. De psychiater en psycholoog hebben verdachte ook geobserveerd. Zij hebben een rapport over verdachte geschreven, dat op 26 november 2021 is uitgebracht.
Volgens de psychiater en psycholoog lijdt verdachte aan verschillende stoornissen. De psychiater en psycholoog diagnosticeren verdachte met een narcistische persoonlijkheidsstoornis. Daarnaast zien zij bij verdachte trekken van borderline, een histrionische persoonlijkheidsstoornis en een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Tot slot lijdt verdachte volgens de psychiater en psycholoog ten minste aan een matige stoornis in gebruik van alcohol, stimulantia en hallucinogenen.
De psychiater en psycholoog denken niet dat verdachte aan een psychotische stoornis lijdt, alhoewel hij wel vertelde dat hij stemmen hoort. De psychiater en psycholoog stellen vast dat verdachte fantasie en werkelijkheid niet altijd kan scheiden, een fenomeen dat geduid kan worden als ‘pseudologia fantastica’, maar verklaren dat door de aanwezige persoonlijkheidsproblematiek en een roep om hulp.
De psychiater en psycholoog kunnen niet vaststellen of de stoornissen mede van invloed zijn geweest op het plegen van de brandstichting, omdat er volgens hen te weinig over de brandstichting bekend is. De psychiater en psycholoog stellen dat de persoonlijkheidsproblematiek van verdachte wel van invloed is geweest op het plegen van de bedreiging. Zij adviseren daarom de bedreiging in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. Dat betekent dat de psychiater en psycholoog vinden dat verdachte niet volledig verantwoordelijk kan worden gehouden voor het plegen van de bedreiging.
Vanwege de ernst en hoeveelheid van de stoornissen waaraan verdachte lijdt, houdt de rechtbank er ernstig rekening mee dat zijn persoonlijkheidsproblematiek ook van invloed is geweest op het plegen van de brandstichting. De rechtbank zal verdachte daarom ook voor het plegen van de brandstichting niet volledig verantwoordelijk houden.
De psychiater en psycholoog constateren dat er veel risicofactoren en weinig beschermende factoren zijn. Verdachte heeft weinig meer te verliezen en stelt dat hij te gevaarlijk is om terug te keren naar de maatschappij. Hij voelt zich machteloos en schreeuwt als het ware om bescherming tegen zichzelf. De kans dat verdachte een ernstige fysiek agressieve daad zal stellen als hij zich niet serieus genomen voelt, vinden de psychiater en psycholoog realistisch.
Volgens de psycholoog en psychiater is een intensieve behandeling nodig om de kans op herhaling van strafbare feiten zo klein mogelijk te maken en de maatschappij te beschermen. Dat kan volgens de psychiater en psycholoog het beste plaatsvinden binnen het kader van een TBS-maatregel met dwangverpleging.
8.3.3
Gevangenisstraf
Zoals eerder opgemerkt past bij de feiten die verdachte heeft gepleegd alleen een vrijheidsbenemende straf van (zeer) lange duur. De rechtbank ziet in de persoon van verdachte en het advies van de psychiater en psycholoog wel enige aanleiding om de straf te verminderen. Alles afgewogen vindt de rechtbank, in navolging van de officier van justitie, een gevangenisstraf van zeven jaar passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
8.3.4
TBS-maatregel?
De rechtbank vindt het daarnaast belangrijk dat verdachte wordt behandeld aan zijn stoornissen, zodat de kans op herhaling van strafbare feiten in de toekomst kleiner wordt en verdachte geholpen wordt. De rechtbank zal daarom nagaan of een TBS-maatregel kan worden opgelegd.
Om een TBS-maatregel op te kunnen leggen, moet zijn voldaan aan de verschillende voorwaarden die in artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht worden genoemd.
Ten eerste moet verdachte een gebrekkige ontwikkeling of stoornis hebben. Zoals hierboven besproken, gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte zowel tijdens de brandstichting als tijdens de bedreiging aan verschillende stoornissen leed. Aan de eerste voorwaarde is dus voldaan.
Ten tweede moet het maximum van de op te leggen gevangenisstraf voor de door verdachte gepleegde strafbare feiten hoger zijn dan vier jaar. Voor een brandstichting waarbij iemand is overleden kan maximaal een levenslange gevangenisstraf worden opgelegd. Aan de tweede voorwaarde is dus ook voldaan.
Ten derde moet de TBS-maatregel noodzakelijk zijn voor de bescherming van de veiligheid van andere personen of goederen. Uit het rapport van de psychiater en psycholoog blijkt dat de kans op herhaling van vergelijkbare strafbare feiten groot is als verdachte niet wordt behandeld. De rechtbank vindt daarom dat voor de veiligheid van personen moet worden gevreesd als verdachte onbehandeld weer terugkomt in de samenleving.
Tot slot kan de rechtbank een TBS-maatregel pas opleggen als twee gedragsdeskundigen met een verschillende deskundigheid (of, zoals dat wordt genoemd, verschillende disciplines) een advies over verdachte hebben geschreven. Ook aan die laatste voorwaarde is voldaan.
Aan de verschillende voorwaarden om een TBS-maatregel op te kunnen leggen is dus voldaan. De ernst van de bij verdachte geconstateerde problemen en de ernst van de door hem gepleegde feiten rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank ook de oplegging van de TBS-maatregel. De rechtbank zal die maatregel dan ook aan verdachte opleggen. Omdat sprake is van een misdrijf dat gericht is tegen de onaantastbaarheid van het lichaam, kan de TBS-maatregel langer dan vier jaar duren.

9.BENADEELDE PARTIJ

[benadeelde] heeft een verzoek tot schadevergoeding ingediend. [benadeelde] is de eigenaresse van de winkel die naast het pand waar brand is gesticht stond. Zij vordert een bedrag van € 1.000,- aan immateriële schade. Als onderbouwing van de schade heeft zij een brief van haar psycholoog overgelegd, waarin staat dat [benadeelde] is gediagnosticeerd met een posttraumatische stress-stoornis. De achtergrond daarvan is volgens de brief het feit dat in april 2008 haar winkel is afgebrand. Sindsdien is zij bang voor wat er fout kan gaan. [benadeelde] heeft zich op 5 november 2008 bij de psycholoog aangemeld.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat het verzoek moet worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De advocaat vindt dat onvoldoende onderbouwd is dat de psychische klachten die de benadeelde partij heeft (gehad) het gevolg zijn van de brandstichting. Volgens de advocaat moet de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van artikel 6:106 lid 1 sub b Burgerlijk Wetboek komt immateriële schade (onder andere) voor vergoeding in aanmerking als sprake is van een aantasting in de persoon. Daarvan is in ieder geval sprake als een benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij voldoende heeft onderbouwd dat zij geestelijk letsel heeft opgelopen als gevolg van de brandstichting. Naar het oordeel van de rechtbank is daarom, op grond van de stukken in het dossier en wat op de zitting met betrekking tot de vordering is gebleken, sprake van een aantasting in de persoon als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte.
[benadeelde] heeft recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding. De rechtbank vindt – mede gelet op bedragen die in andere zaken worden toegekend – het door [benadeelde] gevorderde bedrag van € 1.000,- billijk. De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van immateriële schade dan ook tot dat bedrag toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 12 april 2008 tot de dag van volledige betaling.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [benadeelde] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 1.000,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 12 april 2008 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 20 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
Als de overwegend in het ongelijk gestelde partij, zal de rechtbank verdachte veroordelen tot vergoeding van de door de benadeelde partij gemaakte proceskosten, tot op heden begroot op nihil.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 36f, 37a, 37b, 57, 63, 157 en 285 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf en maatregel
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstrafvan
zeven jaren;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- gelast dat verdachte
ter beschikking wordt gestelden
beveelt dat hij van overheidswege wordt verpleegd;
Benadeelde partij
  • wijst de vordering van [benadeelde] toe tot een bedrag van € 1.000,-;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [benadeelde] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 april 2008 tot de dag van volledige betaling;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde] aan de Staat € 1.000,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 april 2008 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 20 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.P. Schotman, voorzitter, mrs. C.S.K. Fung Fen Chung en A. Bouteibi, rechters, in tegenwoordigheid van mr. F. Verkuijlen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 1 maart 2022.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1. hij, op of omstreeks 12 april 2008 te [woonplaats] , gemeente De Ronde Venen, in elk geval in Nederland, opzettelijk brand heeft gesticht in/aan twee, althans één woning(en)/ bedrijfspand(en) (gelegen aan de [adres] ), immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk tegen en/of in de nabijheid van de achterzijde van woning gelegen aan de [adres] de vlam van een aansteker, in elk geval open vuur, in aanraking gebracht met plastic en/of een stoel, althans met enige goederen, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met brandbare stoffen, ten gevolge waarvan voornoemde panden geheel of gedeeltelijk zijn verbrand, althans brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor voornoemde woning(en)/bedrijfspand(en) en/of de naastgelegen panden en/of voor de inboedel van die woning(en)/bedrijfspanden en/of de naastgelegen panden te duchten was, en/of terwijl daarbij levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen, (onder wie) [slachtoffer 1] en/of [benadeelde] en/of een of meer omwonende(n), te duchten was en het feit de dood van die [slachtoffer 1] ten gevolge heeft gehad;
2. hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 12 maart 2021 tot en met 13 maart 2021 te Epse, gemeente Lochem, in elk geval in Nederland, [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen: “ik vermoord je jongen echt. Ik heb niks te verliezen jij wel” en/of “Ik heb niemand te verliezen. Jij kan kiezen. Ik vreet je op jongen echt. Ik vermoord je”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers zijn dit – tenzij anders aangegeven – pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal met onderzoekscode MD5R021017, gesloten op 16 november 2021, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 364. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting op 15 februari 2022.
3.Een geschrift, te weten: een NFI-rapport van 22 november 2021, genummerd 2021.07.06.067, p. 11-16.
4.Proces-verbaal van verhoor getuige, p. 108.
5.Proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting op 15 februari 2022.
6.Proces-verbaal van aangifte, p. 25.
7.Proces-verbaal van bevindingen, p. 27.