ECLI:NL:RBMNE:2022:739

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 februari 2022
Publicatiedatum
28 februari 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 1144
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen omgevingsvergunning voor dakopbouw door buren

In deze zaak hebben eisers, buren van de vergunninghouder, beroep ingesteld tegen de beslissing van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Weesp, die een omgevingsvergunning heeft verleend voor het vergroten van een woning met een dakopbouw. De vergunninghouder had op 16 juli 2019 een aanvraag ingediend, waarop het college op 2 juni 2020 positief heeft beslist. De eisers hebben bezwaar gemaakt, maar dit is door het college ongegrond verklaard. De rechtbank heeft op 14 januari 2022 de zaak behandeld, waarbij partijen hebben afgesproken dat vergunninghouder tekeningen zou indienen bij het college. De rechtbank heeft vastgesteld dat de tekeningen niet gedateerd en gestempeld zijn, en dat er discussie bestaat over de goothoogte van het bouwplan. De rechtbank oordeelt dat het college niet zorgvuldig heeft beoordeeld of de goothoogte van 3,30 meter in overeenstemming is met het bestemmingsplan, en dat de ontbrekende tekeningen eerst moeten worden opgevraagd. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt de bestreden besluiten en draagt het college op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens wordt het college veroordeeld tot vergoeding van griffierecht en proceskosten aan de eisers.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 21/1144 en 21/1162
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 februari 2022 in de zaken tussen

1.[eiseres] , te [plaats] , eiseres (UTR 21/1144),

2. [eiser]te [plaats] , eiser (UTR 21/1162)
(hierna ook gezamenlijk aan te duiden als: eisers)
(gemachtigde van eisers: mr. Ö. Ekinci),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Weesp (het college), verweerder
(gemachtigde: mr. M.A. van Marle).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [derde-partij]
(vergunninghouder), gemachtigde mr. J.J.W. Lamme.
Inleiding
1. Vergunninghouder woont in de woning aan de [adres] in [plaats] (de woning). Eisers zijn allebei directe buren van vergunninghouder:
- Eiseres woont in de woning aan de [adres] in [plaats] .
- Eiser woont in de woning aan de [adres] in [plaats] .
1.2
Op 16 juli 2019 heeft vergunninghouder een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend voor het vergroten van de woning met een dakopbouw. Met het besluit van 2 juni 2020 (het primaire besluit) heeft het college de omgevingsvergunning verleend.
1.3
Met de besluiten van 29 januari 2021 (de bestreden besluiten) heeft het college de bezwaren van eisers ongegrond verklaard. De bestreden besluiten zijn inhoudelijk gelijk en zijn allebei gebaseerd op één advies van de Commissie voor de bezwaarschriften van
1 oktober 2020.
1.4
Eisers hebben vervolgens beroep ingesteld. Het college heeft geen verweerschrift ingediend. Vergunninghouder heeft een schriftelijke reactie ingediend.
1.5
Vergunninghouder heeft de rechtbank met de e-mail van 23 december 2021 meegedeeld dat de omgevings-vergunning is gewijzigd. Volgens vergunninghouder wil zij eiseres tegemoetkomen in haar belangen en heeft zij besloten om een afstand van 2 meter aan te houden tot de dakramen van eiseres. De binnenruimte van vergunninghouder op de eerste verdieping wordt daardoor ongeveer 4 m² kleiner. Vergunninghouder heeft ter onderbouwing van de gewijzigde vergunning onder andere een e-mail van 21 december 2021 overgelegd van mr. drs. [naam] (jurist team vergunningen (VTH Zuidoost en [plaats] )). In die e-mail is onder meer vermeld dat de toegezonden gewijzigde tekeningen van 2 november 2021 in de bijgevoegde e-mail een ondergeschikte wijziging betreft die voorts voldoet aan welstand, constructie en overig Bouwbesluit.
De rechtbank heeft daarover van het college niets ontvangen.
1.6
Eiseres heeft op 31 december 2021 aanvullende gronden ingediend.
1.7
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 14 januari 2022. De zaken zijn gevoegd behandeld. Eisers zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Vergunninghouder is verschenen, vergezeld van haar partner [naam] , en bijgestaan door haar gemachtigde.
1.8
Op de zitting hebben partijen afgesproken:
i) dat vergunninghouder tekeningen zal indienen bij het college met de ter zitting besproken wijziging, waarna het college daarop zal beslissen;
ii) dat partijen zullen bespreken of een schikking mogelijk is.
De rechtbank heeft de behandeling van de zaak vervolgens aangehouden.
1.9
Op 19 januari 2022 heeft vergunninghouder bij het college gewijzigde tekeningen ingediend. De rechtbank heeft de inhoudelijke reactie in de e-mail van 19 januari 2022 van vergunninghouder geweigerd, nu dit niet is conform de ter zitting gemaakte afspraken en in strijd is met de goede procesorde. De inhoudelijke reactie in de e-mail van 19 januari 2022 van vergunninghouder zal de rechtbank niet in de beoordeling betrekken.
Met de e-mail van 21 januari 2022 heeft het college aan de rechtbank meegedeeld dat de tekeningen zijn gewijzigd, maar dat het bouwplan niet is gewijzigd ten opzichte van het meest recente vergunde bouwplan dat op de zitting is besproken. Naast tekeningen heeft het college bij zijn e-mail gevoegd de “Revisie 1: omgevingsvergunning van 21 januari 2021”.
Op 26 januari 2022 hebben eisers een reactie ingediend en de rechtbank verzocht uitspraak te doen, omdat het overleg tussen partijen niet heeft geleid tot een schikking.
1.1
Partijen hebben de rechtbank tijdens de zitting van 14 januari 2022 toestemming gegeven voor het sluiten van het onderzoek zonder tweede zitting. Het onderzoek is vervolgens op 27 januari 2022 gesloten.
De bestreden besluiten, wijziging(en) daarop en het beoordelingskader
2.1
Op grond van het bestemmingsplan Landelijk gebied [plaats] (het bestemmingsplan) is de bestemming van het perceel [adres] [plaats] , voor zover relevant, “Wonen”. Volgens de planregels van het bestemmingsplan [1] mag de goothoogte van de woning niet meer dan 4,50 meter zijn en de bouwhoogte niet meer dan 9,50 meter. In de planregels van het bestemmingsplan [2] is verder bepaald dat de woning moet zijn afdekt met een kap waarvan de helling niet minder dan 30° en niet meer dan 60° mag zijn. Een kap wordt in de planregels gedefinieerd als de volledige dan wel nagenoeg volledige afdekking van een gebouw in een gebogen vorm dan wel met een dakhelling van ten minste 30° en ten hoogte 60°. De planregels van het bestemmingsplan [3] bepalen dat het college met een omgevingsvergunning kan afwijken van de desbetreffende regels van het plan voor het plat of anderszins afdekken van een woning.
2.2
Volgens het college is de goothoogte van het bouwplan 3,30 meter en de bouwhoogte 6,80 meter en past het bouwplan in zoverre binnen het bestemmingsplan en moet de omgevingsvergunning worden verleend. [4] Voor zover de aanvraag ziet op een deels plat dak en het onderste deel van het aan te bouwen dak een helling heeft van 66°, heeft het college medewerking verleend aan het afwijken van het bestemmingsplan op grond van een afwijkingsmogelijkheid die het bestemmingsplan biedt. [5]
2.3
De rechtbank begrijpt het zo dat de wijzigingen genoemd in de e-mail van vergunninghouder van 23 december 2021 en de tekeningen met de ter zitting besproken wijziging zijn geformaliseerd in het besluit van 21 januari 2022 “Revisie 1: omgevingsvergunning van 21 januari 2021”. Dat is een besluit als bedoeld in artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Met dit besluit zijn immers – anders dan is vermeld in het besluit van 21 januari 2022 – niet het primaire besluit van 2 juni 2020 gewijzigd, maar zijn de bestreden besluiten (van 29 januari 2021) gewijzigd. In het besluit van 21 januari 2022 is niet volledig tegemoetgekomen aan de bezwaren van eisers. Dat betekent dat het beroep van rechtswege mede betrekking heeft op het besluit van
21 januari 2022 en door de rechtbank zal worden beoordeeld.

3.Beoordeling door de rechtbank

Tekeningen zijn niet gedateerd en gestempeld
3.1
Eisers voeren aan dat de tekeningen van de gewijzigde vergunning (die bij de e-mail van 23 december 2021 van de gemachtigde van vergunninghouder zijn gevoegd) niet gedateerd en gestempeld zijn.
3.2
De rechtbank stelt vast dat eisers op de zitting hebben aangegeven dat er van uit kan worden gegaan dat de tekeningen die bij de e-mail van 23 december 2021 zijn gevoegd, behoren bij de gewijzigde vergunning. Voorts stelt de rechtbank vast dat na de zitting door vergunninghouder nieuwe tekeningen zijn ingediend die door het college aan de rechtbank zijn gestuurd met het besluit “Revisie 1: omgevingsvergunning van 21 januari 2021”. De rechtbank gaat er bij die stand van zaken van uit dat eisers deze beroepsgrond niet meer handhaven. Deze beroepsgrond zal daarom niet meer worden besproken.
Zijn de tekeningen conform de werkelijkheid?
3.3
Eisers voeren verder aan dat de tekeningen niet conform de werkelijkheid zijn. Het college heeft de situatie ten onrechte niet ter plaatse beoordeeld. De door eiseres ingeschakelde deskundige is wel ter plaatse geweest en heeft geconstateerd dat de tekeningen niet conform de werkelijkheid zijn.
3.4
De rechtbank overweegt dat het voor de rechtbank niet is vast te stellen of de tekeningen wel of niet conform de werkelijkheid zijn. Daarnaast is het de vraag of dit relevant is voor de beoordeling van de zaken. Wel van belang is namelijk dat de dakopbouw in werkelijkheid wordt uitgevoerd conform het vergunde bouwplan. Als de gerealiseerde dakopbouw afwijkt van het vergunde bouwplan dan kan het college daartegen handhaven. Dit speelt echter nog niet in deze zaak. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Ontbrekende tekeningen: past de goothoogte van het bouwplan binnen het bestemmingsplan?
3.5
Eisers hebben ter zitting aangevoerd dat de tekening van de achtergevel en de tekening van de rechterzijde ontbreken. Daarnaast betwisten eisers de door het college gehanteerde goothoogte van 3,30 meter. Volgens eisers is de goothoogte 6,80 meter en is dat in strijd met het bestemmingsplan.
3.6
De rechtbank heeft ter zitting met partijen vastgesteld dat de tekeningen van de achtergevel en de rechterzijde inderdaad ontbreken. Ter zitting is namens vergunninghouder mondeling toegelicht dat de achtergevel uit een recht opgetrokken muur bestaat. Mede nu een tekening van de achterkant ontbreekt, kan de rechtbank niet beoordelen of de door het college gehanteerde goothoogte van het bouwplan klopt. Het is verder niet duidelijk in hoeverre de recht opgetrokken muur aan de achterkant door het college is meegewogen bij de bepaling van de goothoogte. Het college heeft die toelichting ook niet op zitting kunnen geven. De rechtbank overweegt daarom, mede gelet op het feit dat er discussie bestaat over de goothoogte, dat er geen zorgvuldige beoordeling plaats heeft kunnen vinden. De beroepsgrond slaagt.
Hoe nu verder?
3.7
Het beroep is gegrond. De bestreden besluiten en de wijziging daarop met het besluit van 21 januari 2022 worden vernietigd. De rechtbank zal de overige beroepsgronden van eisers bij deze stand van zaken niet bespreken. De rechtbank ziet geen mogelijkheden voor definitieve geschilbeslechting. De reden hiervoor is dat het college de ontbrekende tekeningen eerst moet opvragen bij vergunninghouder en deze bij zijn nieuwe beoordeling moet betrekken. Het college zal daarbij ook moeten uitleggen en motiveren waarom er van een goothoogte van 3,30 meter en niet van 6,80 meter moet worden uitgegaan. De recht opgetrokken muur aan de achterzijde moet hierbij worden betrokken. Het college moet dus opnieuw beslissen op de bezwaren van eisers. Het college zal worden opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
3.8
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat het college aan eisers afzonderlijk het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
3.9
De rechtbank veroordeelt het college in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1). De rechtbank merkt de beroepen daarbij aan als samenhangende zaken.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten en de wijziging daarop met het besluit van
21 januari 2022;
- draagt het college op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt het college op het betaalde griffierecht van € 181,- aan eisende partijen afzonderlijk te vergoeden;
- veroordeelt het college in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Belhadi, griffier. De beslissing is uitgesproken op 25 februari 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Artikel 19.2.2 onder c.
2.Artikel 19.2.2 onder d.
3.Artikel 35 aanhef en onder f.
4.Artikel 2.10, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en artikel 19.2.2 onder c van de planregels van het bestemmingsplan.
5.Artikel 2.12, eerste lid, onder a, van de Wabo en artikel 35, aanhef en onder f, van de planregels van het bestemmingsplan.