ECLI:NL:RBMNE:2022:750

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 februari 2022
Publicatiedatum
28 februari 2022
Zaaknummer
UTR 21/2367
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar inzake Leerplichtwet

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, enkelvoudige kamer, wordt het beroep van eiseres tegen het besluit van de gemeente Almere van 7 april 2021 behandeld. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een brief van de burgemeester en wethouders van Almere van 28 februari 2020, maar de gemeente verklaarde dit bezwaar niet-ontvankelijk. Eiseres was het hier niet mee eens en stelde dat de brief een voor bezwaar vatbare beschikking was. De rechtbank oordeelt dat de brief van 28 februari 2020 geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is, omdat deze slechts informatieve mededelingen bevatte en niet voldeed aan de vereisten voor een besluit. De rechtbank verwijst naar vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die stelt dat de vrijstelling van de inschrijvingsplicht voor jongeren als leerling van een school alleen kan worden verleend indien aan specifieke voorwaarden is voldaan. De rechtbank concludeert dat de gemeente terecht het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk heeft verklaard en dat het beroep ongegrond is. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. M.P. Glerum op 16 februari 2022.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Almere
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/2367

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 februari 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te [plaats] , eiseres,

en

de gemeente Almere, verweerster.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep van eiseres tegen het besluit van verweerster van 7 april 2021 (het bestreden besluit).

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is (artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)). Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
2. Eiseres heeft op 10 april 2020 bezwaar gemaakt tegen een brief van burgemeester en wethouders van Almere van 28 februari 2020. Volgens verweerster is deze brief geen besluit waartegen bezwaar kan worden gemaakt. Verweerster heeft het bezwaar daarom niet-ontvankelijk verklaard.
3. Eiseres is het hier niet mee eens. Uit de bewoordingen van het bestreden besluit, zoals “de beschikking” en “het bestreden besluit”, blijkt dat verweerster vindt dat bij de brief van 28 februari 2020 sprake is van een voor bezwaar vatbare beschikking in de zin van de Awb. Ook heeft één van de medewerkers van Bureau Leerplicht expliciet gezegd dat eiseres bezwaar kon maken. Verder verwijst eiseres naar een uitspraak van deze rechtbank van 12 januari 2017 (zaaknummer AWB 16/3774) waarin de rechtbank inhoudelijk oordeelt over een verzoek op grond van de Leerplichtwet 1969.
4. De rechtbank volgt eiseres niet in haar argumenten en motiveert dat als volgt.
4.1
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (onder andere de uitspraak van 18 maart 2009, www.rechtspraak.nl, ECLI:NL:RVS:2009: BH6321) vloeit de vrijstelling van de verplichting om te zorgen dat een jongere als leerling van een school is ingeschreven rechtstreeks voort uit artikel 5, aanhef en onder b, van de Leerplichtwet, indien de kennisgeving voldoet aan de in artikel 6 van de Leerplichtwet opgenomen vormvoorschriften en de verklaring bevat als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van deze wet. Uit het vorenstaande volgt dat het college niet bevoegd was en is ter zake van het verzoek om vrijstelling van eiseres een inhoudelijke beslissing te nemen. De brief van 28 februari 2020 kan, gelet op de inhoud en strekking daarvan, niet worden aangemerkt als een weigering om vrijstelling op grond van artikel 5, aanhef en onder b, van de Leerplichtwet te verlenen, maar behelst slechts mededelingen van louter informatieve aard. De brief bevat derhalve geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Of wordt voldaan aan de door de Leerplichtwet gestelde voorwaarden, kan uitsluitend worden beoordeeld in het kader van een strafrechtelijke procedure wegens overtreding van het bepaalde in de Leerplichtwet.
4.2
Of de brief van 28 februari 2020 een Awb-besluit is, volgt niet uit de gebruikte bewoordingen om die brief te omschrijven. Dat volgt uit de Awb bezien in het licht van de motivering in het bestreden besluit. Daarin beslist verweerster duidelijk dat het bezwaarschrift niet-ontvankelijk wordt verklaard en verwijst voor de motivering naar het advies van de commissie Leerplicht. Daarin staat: “Die brief bevat geen besluit in de zin van artikel 1:3 eerste lid Awb”. Uit 4.1 volgt dat de rechtbank het hiermee eens is.
4.3
Ook dat één van de medewerkers van Bureau Leerplicht expliciet heeft gezegd dat eiseres bezwaar kon maken, maakt niet dat de brief een Awb-besluit is. Juist door bezwaar te maken kan eiseres haar argumenten aan verweerster voorleggen en vernemen of de brief van 28 februari 2020 inderdaad, zoals eiseres stelt, een Awb-besluit is.
4.4
In de uitspraak van deze rechtbank van 12 januari 2017 (www.rechtspraak.nl, ECLI:NL:RBMNE:2017:1004), waarop eiseres een beroep heeft gedaan, was een verzoek aan de orde om een andere vrijstelling, namelijk van de kwalificatieplicht op grond van artikel 15 van de Leerplichtwet 1969. Al om die reden kan het beroep op deze uitspraak niet slagen. De rechtbank overweegt in die zaak: “Bij een vrijstelling op grond van artikel 15 van de Leerplichtwet dienen de ouders of verzorgers een verzoek in te dienen bij het desbetreffende college van burgemeester en wethouders, waarna er een inhoudelijke beoordeling van dit verzoek zal plaatsvinden en een beslissing dient te volgen. Dit betekent dat de vrijstelling op grond van artikel 5 of 5a van de Leerplichtwet een andere opzet en structuur heeft dan een vrijstelling op grond van artikel 15 van de Leerplichtwet.” Aan een inhoudelijke beoordeling wordt in dit geval, zoals hiervoor volgt uit 4.1, niet toegekomen.
5. Het standpunt van verweerster dat er geen sprake is van een besluit waar eiseres bezwaar tegen kon maken, is dus juist. Verweerster heeft het bezwaar daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard. Wat eiseres heeft geschreven aan de rechtbank is geen reden om hier anders over te oordelen. Het besluit van verweerster is juist en het beroep is kennelijk ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Glerum, rechter, in aanwezigheid van
J. Fagel, griffier. De beslissing is uitgesproken op 16 februari 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.