In deze zaak heeft verzoekster bezwaar gemaakt tegen een naheffingsaanslag parkeerbelastingen die door de heffingsambtenaar van de gemeente Zeist was opgelegd. Na de ongegrondverklaring van haar bezwaar door verweerder op 9 september 2021, heeft verzoekster beroep ingesteld bij de rechtbank. Op 22 december 2021 heeft verweerder echter een nieuw besluit genomen en de naheffingsaanslag ingetrokken. Hierop heeft verzoekster haar beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van haar proceskosten.
De rechtbank heeft in deze uitspraak geoordeeld over het verzoek van verzoekster om vergoeding van haar proceskosten. De rechtbank heeft besloten om zonder zitting uitspraak te doen, omdat zij voldoende informatie had om het verzoek te beoordelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat, volgens de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht, de proceskosten alleen vergoed kunnen worden als de indiener van het beroepschrift (verzoekster) tegemoet is gekomen door het bestuursorgaan.
Echter, de rechtbank heeft ook overwogen dat alleen kosten gemaakt door een professionele juridische hulpverlener voor vergoeding in aanmerking komen. Aangezien verzoekster geen advocaat of andere professionele juridische hulpverlener heeft ingeschakeld, zijn er geen kosten die voor vergoeding in aanmerking komen. De rechtbank heeft wel bepaald dat verweerder het griffierecht aan verzoekster moet betalen, conform artikel 8:41 van de Algemene wet bestuursrecht.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek om vergoeding van proceskosten afgewezen. Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren, rechter, en is openbaar gemaakt op 1 februari 2022.