In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 22 februari 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om vergoeding van proceskosten door verzoekster, die in een bestuursrechtelijke procedure betrokken was bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Verzoekster had eerder bezwaar gemaakt tegen een beslissing van het UWV, welke op 10 maart 2021 ongegrond was verklaard. Na een gewijzigde beslissing op bezwaar op 23 november 2021, waarin het UWV het bezwaar alsnog gegrond verklaarde, trok verzoekster haar beroep in en vroeg zij om vergoeding van haar proceskosten.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan. De rechtbank overwoog dat het UWV op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) een vergoeding van de proceskosten op zijn plaats achtte. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 759,- voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en heeft het UWV veroordeeld in deze kosten. Daarnaast wees de rechtbank erop dat het UWV verplicht is het door verzoekster betaalde griffierecht van € 360,- te vergoeden.
De beslissing van de rechtbank is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om verzet aan te tekenen tegen deze uitspraak. De rechtbank benadrukte dat indien verzet wordt ingesteld, de werking van de uitspraak wordt opgeschort totdat het verzet is beslist.