ECLI:NL:RBMNE:2022:801

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 maart 2022
Publicatiedatum
1 maart 2022
Zaaknummer
UTR 21/1967
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vergoeding van proceskosten in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 22 februari 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om vergoeding van proceskosten door verzoekster, die in een bestuursrechtelijke procedure betrokken was bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Verzoekster had eerder bezwaar gemaakt tegen een beslissing van het UWV, welke op 10 maart 2021 ongegrond was verklaard. Na een gewijzigde beslissing op bezwaar op 23 november 2021, waarin het UWV het bezwaar alsnog gegrond verklaarde, trok verzoekster haar beroep in en vroeg zij om vergoeding van haar proceskosten.

De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan. De rechtbank overwoog dat het UWV op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) een vergoeding van de proceskosten op zijn plaats achtte. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 759,- voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en heeft het UWV veroordeeld in deze kosten. Daarnaast wees de rechtbank erop dat het UWV verplicht is het door verzoekster betaalde griffierecht van € 360,- te vergoeden.

De beslissing van de rechtbank is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om verzet aan te tekenen tegen deze uitspraak. De rechtbank benadrukte dat indien verzet wordt ingesteld, de werking van de uitspraak wordt opgeschort totdat het verzet is beslist.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/1967

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 februari 2022 in de zaak tussen

[verzoekster] ., te [vestigingsplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. L.K. Wouterse),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het verzoek van verzoekster om vergoeding van haar proceskosten.
Het UWV heeft gereageerd op dit verzoek.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
2. Het UWV heeft op 10 maart 2021 een beslissing op bezwaar genomen, waarin het bezwaar van verzoekster ongegrond is verklaard. Verzoekster is hiertegen in beroep gegaan. Op 23 november 2021 heeft het UWV een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen, waarin het UWV terugkomt op het besluit van 10 maart 2021 en het bezwaar van verzoekster alsnog gegrond wordt verklaard. Het UWV is dus tegemoetgekomen aan het beroep van verzoekster. Verzoekster heeft daarna het beroep ingetrokken en een vergoeding gevraagd voor haar proceskosten.
3. Het UWV heeft gereageerd op het verzoek en acht een vergoeding van de proceskosten conform het Besluit proceskosten bestuursrecht op zijn plaats.
4. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
5. Bij het nieuwe besluit heeft het UWV al een proceskostenveroordeling voor de bezwaarfase toegekend. De beoordeling hierna over de gevraagde proceskostenveroordeling beperkt zich daarom tot de beroepsfase.
6. De rechtbank veroordeelt het UWV in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 759,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,-, met een wegingsfactor 1).
7. De rechtbank wijst erop dat het UWV op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb verplicht is het door verzoekster betaalde griffierecht van € 360,- te vergoeden. Verzoekster zal zich hiervoor dan ook tot het UWV moeten wenden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 759,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren, rechter, in aanwezigheid van
mr.M. van der Knijff, griffier. De beslissing is uitgesproken op 22 februari 2022 en wordt openbaar gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden. De werking van deze uitspraak wordt opgeschort totdat de termijn voor het instellen van verzet is verstreken of, indien verzet wordt ingesteld, op dat verzet is beslist.