ECLI:NL:RBMNE:2022:819

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 maart 2022
Publicatiedatum
2 maart 2022
Zaaknummer
9286938 AC EXPL 21-1537
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor schade door niet-naleving van instructies bij bronneringswerkzaamheden

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland, heeft eiseres, een besloten vennootschap, gedaagde, eveneens een besloten vennootschap, gedagvaard wegens schade die zou zijn ontstaan door een tekortkoming in de uitvoering van bronneringswerkzaamheden. Eiseres had gedaagde opdracht gegeven om voorbereidende werkzaamheden uit te voeren voor de renovatie van leidingwerk aan een ondergrondse pompput. De schade ontstond toen er een breuk in de persleiding optrad, wat leidde tot de noodzaak van een reparatie door eiseres. Eiseres vorderde een schadevergoeding van € 8.135,92 van gedaagde, die aansprakelijkheid betwistte.

Tijdens de mondelinge behandeling op 17 januari 2022 werd duidelijk dat de afspraken over de uitvoering van de werkzaamheden niet schriftelijk waren vastgelegd, maar mondeling waren overeengekomen. Eiseres stelde dat gedaagde de bronnering niet volgens de gegeven instructies had uitgevoerd, terwijl gedaagde betwistte dat er een dergelijke instructie was gegeven. De kantonrechter oordeelde dat eiseres onvoldoende bewijs had geleverd voor haar stelling dat gedaagde de instructies had geschonden. Hierdoor werd de vordering van eiseres afgewezen.

In reconventie vorderde gedaagde betaling van haar factuur voor de bronneringswerkzaamheden, die door de kantonrechter werd toegewezen. Eiseres werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan gedaagde, evenals de kosten van de factuur en buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 9286938 AC EXPL 21-1537 RvdH/1037
Vonnis van 2 maart 2022
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats 1] ,
verder ook te noemen [eiseres] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. [gemachtigde] ,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats 2] ,
verder ook te noemen [gedaagde] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. E. van Meulen.

1.De procedure

1.1.
[eiseres] heeft [gedaagde] gedagvaard. De dagvaarding is voorzien van producties 1 tot en met 18. [gedaagde] heeft vervolgens een conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 3 ingediend.
1.2.
Op 17 januari 2022 vond de mondelinge behandeling plaats. Partijen zijn samen met hun gemachtigden verschenen. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat er is besproken.
1.3.
Partijen zijn na de mondelinge behandeling in de gelegenheid gesteld om met elkaar in overleg te gaan. Bij akte van 26 januari 2022 heeft [gedaagde] kenbaar gemaakt dat partijen niet tot overeenstemming zijn gekomen.
1.4.
De kantonrechter heeft besloten dat de uitspraak vandaag is.

2.Waar gaat deze zaak over?

2.1.
[eiseres] heeft van de gemeente [gemeente] opdracht gekregen om het leidingwerk aan een ondergrondse pompput te renoveren. Dat leidingwerk ligt in gemeentegrond ter hoogte van de [adres] in [plaatsnaam] . Om de werkzaamheden uit te kunnen voeren, heeft [eiseres] aan [gedaagde] opdracht gegeven om voorbereidende werkzaamheden te verrichten, bestaande uit het aanleggen van bronbemaling (ook wel: bronnering).
2.2.
Op 11 februari 2020 stond de uitvoering van het werk door [gedaagde] gepland. Op die dag waren de heer [A] en de heer [B] namens [eiseres] op de locatie van het werk aanwezig om overleg te voeren over de uitvoering van het werk. Namens [gedaagde] waren de heer [C] en de heer [D] aanwezig.
[C] en [D] zijn vervolgens aan het werk gegaan en hebben de bronnering aangelegd in een U-vorm. De heer [eiseres] heeft het werk later die dag bezocht voor een controle. Op 12 februari 2020 heeft de heer [eiseres] het werk opnieuw bezocht. Er was beide keren water in de straat aanwezig. Op 13 februari 2020 zijn de werkzaamheden van [eiseres] in opdracht van de gemeente begonnen. De straat stond toen nog steeds onder water. De heer [eiseres] heeft tijdens zijn werkzaamheden ontdekt dat er een stuk uit de persleiding was gebroken en dat uit het ontstane gat afvalwater stroomde. [eiseres] heeft vervolgens een noodreparatie uitgevoerd om het uitstromen van het afvalwater te stoppen. [eiseres] heeft hierna contact gezocht met de gemeente [gemeente] , de eigenaar van de beschadigde persleiding. De gemeente heeft contact opgenomen met [onderneming 1] , de beheerder van het glasvezelnetwerk, en die heeft vervolgens [onderneming 2] ingeschakeld voor het herstel van de persleiding en de glasvezelkabel. [onderneming 2] heeft op 15 april 2020 een factuur voor haar werkzaamheden aan [eiseres] verstuurd. [eiseres] heeft die factuur betaald.
2.3.
De kosten voor de noodreparatie op 13 februari 2020 heeft [eiseres] op 5 oktober 2020 aan [gedaagde] gefactureerd. [eiseres] heeft [gedaagde] vervolgens per brief van 9 oktober 2020 aansprakelijk gesteld voor de schade aan de persleiding, bestaande uit de kosten voor de herstelwerkzaamheden door [onderneming 2] en de noodreparatie op 13 februari 2020 door [eiseres] , samen totaal € 8.135,92. [gedaagde] betwist dat zij aansprakelijk is voor de schade en heeft [eiseres] niet betaald. [eiseres] vordert in deze procedure betaling van € 8.135,92, te vermeerderen met de wettelijke rente. [eiseres] heeft ook gevorderd dat [gedaagde] haar proceskosten betaalt.
2.4.
[gedaagde] heeft verweer gevoerd. Voor het geval de vordering van [eiseres] wordt afgewezen, heeft [gedaagde] in reconventie betaling gevorderd van haar factuur voor de bronneringswerkzaamheden van 20 april 2020 ter hoogte van € 1.248,- te vermeerderen met de wettelijke handelsrente. [gedaagde] heeft ook betaling gevorderd van de buitengerechtelijke incassokosten ter hoogte van € 187,20 en de proceskosten.

3.De beoordeling

3.1.
De kantonrechter wijst de vorderingen van [eiseres] af, omdat niet vast komt te staan dat zij met [gedaagde] is overeengekomen dat de bronnering parallel aan de heg ter hoogte van de [adres] zou worden gelegd. De vordering van [gedaagde] wordt wel toegewezen; dat betekent dat [eiseres] de factuur van [gedaagde] moet betalen. Hierna wordt uitgelegd waarom de kantonrechter tot deze beslissingen is gekomen.
in conventie
Inhoud van de overeenkomst: wijze van leggen bronnering
3.2.
[eiseres] stelt dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de schade, omdat die volgens haar is ontstaan doordat [gedaagde] de bronnering niet conform de instructie heeft aangelegd. [eiseres] stelt dat zij [gedaagde] heeft geïnstrueerd de bronnering parallel aan de heg te leggen. [gedaagde] heeft de inhoud van de door [eiseres] gestelde instructie betwist en stelt dat partijen op 11 februari 2020 ter plaatse zijn overeengekomen dat de bronnering in een U-vorm zou worden gelegd.
3.3.
De kantonrechter overweegt als volgt. De afspraken tussen partijen over de manier waarop de bronnering moest worden gelegd, zijn niet schriftelijk vastgelegd, maar mondeling tot stand gekomen tijdens het overleg op 11 februari 2020. [eiseres] heeft haar stelling over de inhoud van de instructie onderbouwd met verklaringen van [B] en de heer [E] , de bewoner van de woning aan [adres] . Aan die laatste verklaring kan echter geen gewicht worden toegekend, omdat [E] niet uit eigen waarneming over het overleg op 11 februari 2020 heeft verklaard: hij verklaart namelijk over wat de heer [eiseres] aan hem heeft verteld over de instructie. Bij het overleg zelf was hij niet aanwezig.
3.4.
[gedaagde] heeft daarentegen verklaringen overgelegd van [D] en [C] en zij verklaren dat de heer [eiseres] tijdens het overleg heeft ingestemd met het voorstel van [C] om twee filters haaks te plaatsen (wat leidt tot een bronnering in U-vorm).
3.5.
In het licht van de hiervoor genoemde omstandigheden is de kantonrechter van oordeel dat [eiseres] onvoldoende heeft onderbouwd dat in het overleg op 11 februari 2020 was overeengekomen dat de bronnering parallel aan de heg moest worden gelegd. [eiseres] heeft dus onvoldoende onderbouwd dat er sprake is van een toerekenbare tekortkoming aan de zijde van [gedaagde] , als gevolg waarvan de schade is ontstaan. Dit leidt tot de conclusie dat de vordering van [eiseres] zal worden afgewezen.
Proceskosten in conventie
3.6.
Omdat [eiseres] ongelijk heeft gekregen, wordt zij in de kosten veroordeeld. Dit betekent dat zij haar eigen proceskosten moet dragen en dat zij de proceskosten van [gedaagde] aan haar moet betalen. Die proceskosten worden begroot op € 622,- en bestaan uit 2 punten x tarief € 311,- aan salaris gemachtigde.
in reconventie
De factuur van [gedaagde]
3.7.
[gedaagde] vordert in reconventie betaling van haar factuur van 20 april 2020 van € 1.248,- voor de werkzaamheden die zij in opdracht van [eiseres] heeft verricht.
Volgens [eiseres] heeft [gedaagde] de kosten voor haar werkzaamheden op 11 februari 2020 dubbel doorberekend: aan [eiseres] en aan [onderneming 2] , die de kosten vervolgens weer bij [eiseres] in rekening heeft gebracht. [eiseres] wil daarom niet betalen.
3.8.
[eiseres] heeft echter niet onderbouwd dat de werkzaamheden die [gedaagde] in rekening heeft gebracht bij [onderneming 2] , dezelfde zijn als die zij in de factuur van 20 april 2020 bij [eiseres] in rekening heeft gebracht. De kantonrechter gaat daar dan ook niet van uit. Daarbij is relevant dat op de factuur van [gedaagde] aan [eiseres] als datum van de werkzaamheden 11 februari 2020 staat genoemd en als huurperiode 11 tot en met 17 februari 2020. De factuur van [onderneming 2] is van 15 april 2020 en ziet volgens die factuur op werkzaamheden op of na uitvoerdatum 25 maart 2020. Deze periodes overlappen elkaar dus niet. [gedaagde] wordt daarom veroordeeld tot betaling van € 1.248,-, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 20 mei 2020 (vervaldatum factuur) tot de voldoening.
3.9.
[gedaagde] heeft ook buitengerechtelijke incassokosten ter hoogte van € 187,20 gevorderd, te vermeerderen met de wettelijke rente. De kantonrechter stelt vast dat [gedaagde] voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassokosten zijn verricht. De buitengerechtelijke incassokosten worden daarom toegewezen. De daarover gevorderde wettelijke rente ook, met ingang van de datum van de eis in reconventie.
Proceskosten in reconventie
3.10.
[eiseres] wordt ook in reconventie veroordeeld in de kosten. De proceskosten van [eiseres] in reconventie worden begroot op € 374,- en bestaan uit 2 punten x tarief € 187,- aan salaris gemachtigde.

4.De beslissing

De kantonrechter:
in conventie
4.1.
wijst de vordering af;
4.2.
veroordeelt [eiseres] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 622,- aan salaris gemachtigde;
4.3.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
in reconventie
4.4.
veroordeelt [eiseres] om aan [gedaagde] te betalen € 1.248,- met de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW over dat bedrag vanaf 20 mei 2020 tot de voldoening;
4.5.
veroordeelt [eiseres] om aan [gedaagde] te betalen € 187,20 met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf 25 augustus 2021 tot de voldoening;
4.6.
veroordeelt [eiseres] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 374,- aan salaris gemachtigde;
4.7.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. V. van Dam, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 2 maart 2022.