ECLI:NL:RBMNE:2022:854

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 maart 2022
Publicatiedatum
6 maart 2022
Zaaknummer
UTR 21/1532
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de beëindiging van de Ziektewetuitkering en de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewetuitkering van eiser door het Uwv. Eiser, die sinds 15 maart 2019 als shiftleader horeca werkte, meldde zich op 24 juli 2019 ziek. Na een medische beoordeling door het Uwv werd geconcludeerd dat eiser in staat was om meer dan 65% van zijn eerdere loon te verdienen, wat leidde tot de beëindiging van zijn uitkering per 24 augustus 2020. Eiser maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond. Eiser stelde beroep in bij de rechtbank, waarbij hij aanvoerde dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig was uitgevoerd en dat onvoldoende rekening was gehouden met zijn klachten.

De rechtbank oordeelde dat het Uwv besluiten over arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, maar dat deze rapporten aan bepaalde voorwaarden moeten voldoen. De rechtbank concludeerde dat het medisch onderzoek in dit geval onzorgvuldig was, omdat eiser niet fysiek was onderzocht en de motivering om af te zien van een fysiek spreekuur onvoldoende was. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van het Uwv en droeg hen op om een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van eiser en het griffierecht.

De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in medische beoordelingen en de noodzaak van fysiek onderzoek in situaties waarin de medische situatie van de betrokkene wordt betwist. De rechtbank stelde een termijn van acht weken voor het Uwv om een nieuw besluit te nemen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/1532

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 maart 2022 in de zaak tussen

[eiser] uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. K.T. Ghaffari),
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, (Uwv)

(gemachtigde: W.A. Postma).

Inleiding

1. Eiser was vanaf 15 maart 2019 werkzaam als shiftleader horeca voor gemiddeld 38,45 uur per week op basis van een contract voor bepaalde tijd van zes maanden. Op 24 juli 2019 heeft hij zich voor zijn werk ziek gemeld.
2. In het kader van de Eerstejaars Ziektewetbeoordeling heeft een arts van het Uwv beoordeeld hoe de medische situatie van eiser is, waarna de belastbaarheid van eiser is vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 13 juli 2020. Vervolgens zijn op basis van een arbeidsdeskundig onderzoek voorbeeldfuncties geduid die eiser zou kunnen verrichten. Volgens het Uwv kan eiser in die functies meer dan 65% verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd, namelijk meer dan 100%. Op 23 juli 2020 heeft het Uwv daarom besloten dat de uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) van eiser met ingang van 24 augustus 2020 eindigt. Eiser heeft daartegen bezwaar gemaakt.
3. Naar aanleiding van eisers bezwaar hebben een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van het Uwv een nieuw onderzoek gedaan. De verzekeringsarts bezwaar en beroep ziet aanleiding in de FML de toelichting op een aantal items aan te scherpen en één item aan te passen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat de aanpassing van de FML ertoe leidt dat één van de geselecteerde functies moet vervallen maar dat dit niet leidt tot een lagere verdiencapaciteit, waardoor eiser nog steeds meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij eerder verdiende.
4. In het besluit van 19 februari 2021 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Eiser heeft daartegen beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en daarbij een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 7 juli 2021 overgelegd.
5. Op 31 januari 2022 heeft de zitting van de rechtbank plaatsgevonden met behulp van een online videoverbinding. Eiser is niet verschenen, maar wel zijn gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
6. Eiser staat onder bewind. Op de zitting heeft gemachtigde van eiser bevestigd dat eisers bewindvoerder [bewindvoerder] heeft ingestemd met het voeren van deze procedure.

Waar gaat het over in deze zaak?

7. Volgens het Uwv heeft eiser per 24 augustus 2020 geen recht meer op een ZW-uitkering omdat hij meer dan 65% van het loon per uur kan verdienen dan hij als shiftleader horeca verdiende (zijn maatmaninkomen). Dit percentage verdienvermogen heeft het Uwv met verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek berekend aan de hand van het loon dat eiser ondanks zijn beperkingen, zou kunnen verdienen met voorbeeldfuncties die voor hem zijn geselecteerd.
Eiser is het niet eens met de conclusie van het Uwv dat hij geen recht meer heeft op een ZW-uitkering. Hij vindt dat het medisch onderzoek onvoldoende zorgvuldig is verricht en dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn klachten en beperkingen, zodat hij nog niet in staat was om te werken op 24 augustus 2020.
Aan de hand van de beroepsgronden van eiser moet de rechtbank beoordelen of de conclusie van het Uwv juist is. Daarbij gaat het om de medische toestand van eiser op 24 augustus 2020.

Wat vindt de rechtbank?

8. Bij de beoordeling van het beroep stelt de rechtbank voorop dat het Uwv besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen. Die rapporten moeten dan wel:
  • op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen,
  • geen tegenstrijdigheden bevatten, en
  • voldoende begrijpelijk zijn.
De rapporten en besluiten zijn in beroep aanvechtbaar. Daarvoor moet de eisende partij dan wel aanvoeren (en zo nodig aannemelijk maken) dat de medische rapporten niet aan de drie genoemde voorwaarden voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Niet-medisch geschoolden kunnen aannemelijk maken dat niet aan de drie genoemde voorwaarden is voldaan. Om voldoende aannemelijk te maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in principe een rapport van een arts of medisch behandelaar noodzakelijk.
Voldoen de rapporten aan de drie voorwaarden?
9. Eiser voert aan dat sprake is van een onzorgvuldig onderzoek, omdat hij niet gezien
is door een verzekeringsarts. Hij is alleen op 8 juli 2020 telefonisch gehoord door de primaire arts [primaire arts], geen verzekeringsarts. Deze arts had in een eerdere procedure op
27 januari 2020 bij de huisarts en de orthopeed medische informatie opgevraagd, maar heeft die informatie nooit ontvangen. [primaire arts] had daardoor niet de beschikking over relevante medische informatie en heeft het oordeel alleen gebaseerd op dossieronderzoek en een telefonisch spreekuur. Eiser vindt dat onzorgvuldig, juist omdat hij in het telefoongesprek had verteld dat zijn lichamelijke klachten waren verergerd. Ook de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft hem alleen telefonisch gehoord op 8 februari 2021 en heeft ten onrechte geen aanleiding gezien voor het houden van een fysiek spreekuuronderzoek. Eiser stelt dat de artsen over zijn belastbaarheid onjuiste conclusies hebben getrokken, gebaseerd op onvoldoende en onzorgvuldig onderzoek.
10. Naar het oordeel van de rechtbank slaagt deze beroepsgrond.
Zoals de hoogste bestuursrechter in sociale verzekeringswetzaken heeft overwogen [1] dient in de bezwaarfase een volledige heroverweging plaats te vinden, waarbij de feiten juist worden vastgesteld en de conclusies logisch uit die feiten voortvloeien. Daarom zal, indien de medische grondslag van de besluitvorming wordt betwist, in deze fase van de procedure een louter dossieronderzoek als regel niet volstaan. De zorgvuldigheid van de besluitvorming in bezwaar brengt verder met zich dat in situaties, waarin de medische grondslag van het primaire besluit gemotiveerd wordt betwist en waarin in de primaire fase geen sprake is geweest van een spreekuurcontact met een verzekeringsarts, als uitgangspunt geldt dat in de fase van bezwaar de betrokkene door een verzekeringsarts bezwaar en beroep tijdens een spreekuurcontact wordt onderzocht en er dus feitelijk sprake is van een contact met deze verzekeringsarts. Van een spreekuurcontact kan in zo’n situatie in beginsel slechts worden afgezien indien de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende kan motiveren dat in het licht van de aard van de klachten en de beschikbare medische informatie, een spreekuurcontact geen toegevoegde waarde heeft.
11. Arts [primaire arts] heeft eiser in verband met een beoordeling in het kader van de Wet verbetering Poortwachter op 27 januari 2020 op een spreekuur gezien en gesproken. Op 8 juli 2020 heeft arts [primaire arts] voor de primaire medische beoordeling in het kader van de ZW-uitkering (Eerstejaars Ziektewetbeoordeling) eiser uitsluitend telefonisch gehoord. Er is dus in die fase geen fysiek onderzoek geweest door een verzekeringsarts. In de bezwaarprocedure heeft verzekeringsarts bezwaar en beroep [verzekeringsarts] eiser op 8 februari 2021 op een telefonische hoorzitting gesproken. In haar rapport van diezelfde dag heeft zij vermeld dat de hoorzitting vanwege de Corona maatregelen telefonisch plaatsvond. Ook in haar rapport van 7 juli 2021 in reactie op eisers beroepsgrond heeft zij toegelicht dat vanwege de Corona maatregelen de beoordelingen, zowel in de primaire als in de bezwaarfase, telefonisch plaatsvonden.
12. Het is naar het oordeel van de rechtbank begrijpelijk dat de (verzekerings)artsen vanwege de maatregelen rondom het coronavirus terughoudend zijn geweest in het houden van fysieke spreekuren. Zij moesten daarin een eigen afweging maken of zij zonder fysiek spreekuur voldoende informatie hadden voor een medisch oordeel. De rechtbank vindt dat in dit geval de gemaakte afweging om af te zien van een fysiek spreekuur en van lichamelijk onderzoek onvoldoende is gemotiveerd. In haar rapport van 7 juli 2021 heeft [verzekeringsarts] toegelicht dat een lichamelijk onderzoek in bezwaar op medische gronden niet was geïndiceerd. Op orthopedisch gebied worden er geen afwijkingen gevonden.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [verzekeringsarts] daarmee niet overtuigend gemotiveerd waarom in eisers situatie kon worden afgezien van een medisch onderzoek op een spreekuur. Hierbij betrekt de rechtbank dat het hier gaat om fysieke klachten en eiser uitdrukkelijk melding heeft gemaakt van een verergering van zijn klachten. Een fysiek medisch spreekuurcontact met eiser is dan juist aangewezen voor het doen van een zorgvuldig onderzoek en om te komen tot een rapport dat zorgvuldig tot stand is gekomen. Daarbij komt dat de primaire arts [primaire arts] wel had gerapporteerd dat de klachten waren verergerd. Indien dan in bezwaar wordt aangevoerd dat onvoldoende beperkingen zijn aangenomen vanwege de aanhoudende fysieke klachten, zal het afzien van een fysiek spreekuurcontact in bezwaar des te meer overtuigend gemotiveerd moeten zijn en dat is niet het geval. Het beleid rond Covid kan geen reden zijn om geheel af te zien van een medisch onderzoek. Ook het feit dat arts [primaire arts] eiser in het kader van een andere beoordeling zeven maanden eerder wel op een spreekuur heeft gezien en onderzocht, is niet een voldoende motivering om geen fysiek medisch onderzoek in bezwaar te verrichten. Dat onderzoek vond in een ander kader plaats door arts [primaire arts], geen verzekeringsarts, en bovendien zeven maanden voor de datum waar het hier om gaat, 24 augustus 2020. Het was [verzekeringsarts] bekend dat eiser op 8 juli 2020 in het telefoongesprek met [primaire arts] melding had gemaakt van verergering van de fysieke klachten. Gelet daarop is naar het oordeel van de rechtbank de motivering dat een fysiek spreekuurcontact geen toegevoegde waarde zou hebben en volstaan kon worden met de medische informatie onvoldoende.
13. Dit betekent dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest. De beroepsgrond slaagt.

Conclusie

14. Het beroep is gegrond en de rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met het in artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) neergelegde zorgvuldigheidsbeginsel en het in artikel 7:12 van de Awb neergelegde motiveringsbeginsel.
15. De rechtbank zal het Uwv opdragen om een nieuw besluit te nemen, met inachtneming
van hetgeen hiervoor is overwogen. De rechtbank geeft daarbij het Uwv in overweging om eiser uit te nodigen voor een fysiek spreekuur.
16. De rechtbank stelt een termijn van acht weken voor het nemen van een nieuwe beslissing op bezwaar. Bij een nieuw besluit dient het Uwv ook een standpunt in te nemen over de vergoeding van de proceskosten van eiser in bezwaar.

Proceskosten

17. De rechtbank veroordeelt het Uwv in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de online zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).
18. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat het Uwv aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt het Uwv op binnen een termijn van acht weken na de datum van verzending van deze uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van het bepaalde in deze uitspraak;
- bepaalt dat het Uwv de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,- vergoedt;
- draagt het Uwv op het door eiser betaalde griffierecht van € 49,- aan hem te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.S.D. de Weerd, griffier. De beslissing is uitgesproken op 1 maart 2022 en wordt openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een beroepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Centrale Raad van Beroep 23 juni 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1491