In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewetuitkering van eiser door het Uwv. Eiser, die sinds 15 maart 2019 als shiftleader horeca werkte, meldde zich op 24 juli 2019 ziek. Na een medische beoordeling door het Uwv werd geconcludeerd dat eiser in staat was om meer dan 65% van zijn eerdere loon te verdienen, wat leidde tot de beëindiging van zijn uitkering per 24 augustus 2020. Eiser maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond. Eiser stelde beroep in bij de rechtbank, waarbij hij aanvoerde dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig was uitgevoerd en dat onvoldoende rekening was gehouden met zijn klachten.
De rechtbank oordeelde dat het Uwv besluiten over arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, maar dat deze rapporten aan bepaalde voorwaarden moeten voldoen. De rechtbank concludeerde dat het medisch onderzoek in dit geval onzorgvuldig was, omdat eiser niet fysiek was onderzocht en de motivering om af te zien van een fysiek spreekuur onvoldoende was. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van het Uwv en droeg hen op om een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van eiser en het griffierecht.
De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in medische beoordelingen en de noodzaak van fysiek onderzoek in situaties waarin de medische situatie van de betrokkene wordt betwist. De rechtbank stelde een termijn van acht weken voor het Uwv om een nieuw besluit te nemen.